Kerk & religie

Datheen: de eerste legerpredikant

EDE - Wie denkt dat geestelijke verzorging in het leger typisch een uitvinding is van de moderne tijd, die moet zeker de expositie over dit fenomeen op de Elias Beeckmankazerne in Ede bezoeken. „Geestelijke verzorging werd uitgevonden in de Tachtigjarige Oorlog. En Petrus Datheen was een van de eerste legerpredikanten”, weet Peter Yska, samensteller van de tentoonstelling.

W. H. van Egdom
30 December 2005 11:06Gewijzigd op 14 November 2020 03:20
EDE – In de Elias Beeckmankazerne te Ede loopt een expositie over geestelijke verzorging in het leger. Op de foto zijn het orgeltje en het avondmaalsstel dat veldpredikers te velde gebruikten in de kerkdiensten te zien.
EDE – In de Elias Beeckmankazerne te Ede loopt een expositie over geestelijke verzorging in het leger. Op de foto zijn het orgeltje en het avondmaalsstel dat veldpredikers te velde gebruikten in de kerkdiensten te zien.

Al is hij al lang met pensioen, Yska houdt iets militairs. Meer dan 35 jaar zat hij bij de infanterie en dan leer je de legergebruiken niet makkelijk meer af. Stipt is hij en het verhaal vertelt hij in zijn eigen volgorde. Vooruit grijpen in de geschiedenis is er niet bij.Eerst legt hij glashelder uit hoe het nu ook weer precies zit met krijgsmacht en leger. „In deze tentoonstelling gaat het over de geestelijke verzorging in het leger. En dat zeg ik bewust, want met het leger bedoelen we de landmacht. Niet de krijgsmacht.”

Het idee voor een expositie over geestelijke verzorging ontstond volgens Yska door het thema van de Open Monumentendag in september 2005. „Het ging toen over religie. Hier op de Elias Beeckmankazerne hebben we het Museum Verbindingsdienst. Nou, religie kun je ook zien als een vorm van verbinding en zo kwamen we op dit idee.”

Yska ging graven in de geschiedenis en deed opmerkelijke ontdekkingen. „We hebben hier al heel wat geestelijken gehad die bijna omvielen van verbazing.”

Zo waren het niet de calvinisten die geestelijke verzorging in het Nederlandse leger invoerden. „Het waren de Spanjaarden die geestelijke verzorgers inzetten in hun legers in de Nederlanden”, poneert Yska. „Wat dit fenomeen betreft, zie je dat de rooms-katholieken de protestanten trouwens steeds een stap voor waren. De hertog van Parma stelde de Nederlandse jezuïet Coster aan als een van de eerste geestelijke verzorgers voor zijn troepen in Nederland. Hij kreeg opdracht om dat werk te organiseren en uiteindelijk werkten er twaalf geestelijke verzorgers in het Spaanse leger in Nederland. Zo is het begonnen.”

Willem van Oranje, zelf luthers, nam het idee van de geestelijke verzorging voor de soldaten over van zijn Spaanse tegenstander. „Een van de predikanten die destijds als veldprediker werkten, was Petrus Datheen, de man van de psalmberijming. Later stelde Maurits, de grote legerhervormer, de predikant Johannes Wttenbogaert aan als veldprediker. Zoals het toen was georganiseerd, zo bleef het grofweg tot na Napoleon.”

Garnizoenszielszorg
In 1850 beginnen de rooms-katholieken in Nederland zich te roeren. Zij voelen zich op het gebied van geestelijke verzorging in het leger achtergesteld en ze wenden zich tot koning Willem III. Yska: „Die stemt op 3 januari 1850 in met het feit dat rooms-katholieke geestelijken in de zogenoemde garnizoensplaatsen geestelijke verzorging mogen bieden aan de soldaten. Let wel: we hebben het dan over garnizoenszielszorg. Verricht door de plaatselijke pastoor of kapelaan. De geestelijke kwam nimmer op de kazerne. Alleen bij sterfgevallen of gevangenschap.

Toen dat eenmaal goed liep, voelde de protestanten zich weer achtergesteld. Uiteindelijk werd de regeling zo dat zowel katholieken als protestanten garnizoenszielszorg mochten verlenen. Dat betekende bijvoorbeeld concreet dat hier in Ede op allerlei plaatsen dingen georganiseerd werden voor de soldaten, maar dan wel buiten de kazerne.”

Als in 1914 de mobilisatie wordt afgekondigd, lopen de garnizoensplaatsen leeg. „De meeste soldaten worden namelijk naar de grenzen gestuurd en dat betekent dat er van garnizoenszielszorg amper nog sprake is. We hebben het dan over zo’n 200.000 soldaten die in 1914 opgeroepen zijn en dat getal loopt op tot zo’n 450.000 in 1918.”

De synode van de Nederlandse Hervormde Kerk komt op 5 augustus 1914, enkele dagen na de afkondiging van de mobilisatie, bijeen en buigt zich dan over de geestelijke verzorging van de militairen. „Ze schrijven onder andere een brief naar de minister van Oorlog”, vertelt Yska. „Ook de rooms-katholieken komen in het geweer met als doel dat de soldaten aan de grens toch geestelijke verzorging kunnen krijgen. Uiteindelijk gaat de minister overstag en stelt hij het leger officieel open voor de geestelijke verzorgers. Althans: het zogenaamde veldleger. Er worden door koningin Wilhelmina op 27 augustus 1914 acht veldpredikers aangesteld en vier aalmoezeniers. Vier veldpredikers waren er voor de protestantse soldaten van orthodoxen huize en vier voor de soldaten van vrijzinnigen huize. En dan waren er vier rooms-katholieke aalmoezeniers. Later wordt dit aantal nog uitgebreid met reservepredikanten. Je zou kunnen zeggen dat er vanaf toen echt sprake was van geestelijke verzorging in het leger.”

Na de Eerste Wereldoorlog brokkelt het Nederlandse leger snel af en ook met de organisatie van de geestelijke verzorging gaat het bergafwaarts. „Ook toen hadden de rooms-katholieken het beter voor elkaar dan de protestanten. Dat blijkt in 1939 als er opnieuw een mobilisatie wordt afgekondigd. Er zijn dan officieel nog maar drie veldpredikers in dienst voor de protestantse militairen. Wel worden dan nog snel extra veldpredikers en aalmoezeniers ingezet -meest van gereformeerden huize-, maar het zijn er lang niet genoeg. Na de capitulatie worden veel officieren als krijgsgevangene naar Duitsland afgevoerd. Het is aan de gezamenlijke inspanning van protestanten en rooms-katholieken te danken dat er toen ook geestelijke verzorging bij hen werd toegelaten. Dat concept van geestelijke verzorging is eigenlijk na de Tweede Wereldoorlog voortgezet en definitief geregeld.”

Rabbijn
Zeer opmerkelijk is het ook dat juist in de Tweede Wereldoorlog de eerste rabbijn benoemd wordt als geestelijk verzorger in het leger. Yska: „In de oorlog wordt namelijk de Prinses Irenebrigade opgericht. Daarin zaten veel Belgische soldaten en onder hen waren veel joden. Koningin Wilhelmina heeft toen in Engeland een rabbijn benoemd. Na de oorlog is het heel lang bij deze drie denominaties geestelijke verzorgers gebleven. Tot in 1964 de humanisten hun raadsmannen en raadsvrouwen kregen. Dat had heel wat voeten in de aarde, omdat de humanisten daarvoor eerst erkend moesten worden als een zogenaamde zendend genootschap.”

In 2003 werd nog een denominatie toegevoegd aan de geestelijke verzorging bij de landmacht, namelijk de hindoes. „De moslims zijn het nog steeds niet eens geworden over het aanwijzen van geestelijke verzorgers omdat er onder hen veel stromingen zijn”, aldus Yska. „Daarbij heeft de minister bepaald dat het aantal geestelijke verzorgers in het leger op 140 moet blijven. Dus als er imams bij komen, dan moeten de anderen inleveren. En daar is niemand natuurlijk blij mee.”

N.a.v. de expositie ”Geestelijke Verzorging bij de Landmacht”. Op woensdag- en donderdagmiddag van 13.30 uur tot 16.30 uur te bezoeken in het Museum Verbindingsdienst op de Elias Beeckmankazerne, Nieuwe Kazernelaan 10 in Ede. De expositie is te zien tot eind februari.

Meer over
Legerpastoraat

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer