„Strafwet biedt geen oplossing”
Opnieuw zorgen preken van imams voor commotie. Maar de vrijheid van godsdienst is een groot goed en strafrechtelijke maatregelen zijn niet de manier om een dieper liggend maatschappelijk probleem op te lossen, vindt mr. dr. S. van Bijsterveld. De uitbreiding van de discussie naar orthodox-christelijke kerken noemt ze „tamelijk bizar.”
Van Bijsterveld (1960) is hoofddocent Europees en internationaal publiek recht aan de Katholieke Universiteit Brabant in Tilburg. Zij promoveerde in 1988 op een proefschrift over de ontwikkeling van de verhouding tussen kerk en staat in Nederland sinds de Bataafse Revolutie. Tien jaar later publiceerde zij een studie over de wijze waarop in Nederland de godsdienstvrijheid is geregeld in vergelijking met andere lidstaten van de Europese Unie.
Als juriste benadrukt Van Bijsterveld dat de uitlatingen van de imams geen eenvoudige kwestie zijn. „Het is aan de rechter om te beoordelen wat deze imams precies hebben gezegd en of zij daarmee bepaalde artikelen uit het Wetboek van Strafrecht hebben overtreden, bijvoorbeeld artikel 137d, dat het „aanzetten tot haat” verbiedt. Als dat het geval is, dan moet er natuurlijk worden opgetreden.”
Van een botsing van grondrechten is geen sprake. De Grondwet raakt aan de betrekkingen tussen overheid en onderdanen, en het non-discriminatiebeginsel van artikel 1 heeft dus geen horizontale werking, naar de overtuiging van Van Bijsterveld. Het verplicht de overheid om alle onderdanen in gelijke gevallen gelijk te behandelen. „Natuurlijk zijn onze vrijheden niet ongelimiteerd. Maar de grenzen worden aangegeven door bepalingen in de strafwet.”
Juridisch gezien zijn de uitlatingen van de imams vooral zo ingewikkeld omdat niet alleen het strafrecht aan de orde lijkt, maar ook het vreemdelingenrecht, aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of een imam met een tijdelijke verblijfsvergunning het land kan worden uitgezet. Het sluiten van moskeeën ligt weer anders, omdat dat een bestuurlijke maatregel is en zo’n maatregel van de burgemeester slechts in nauwkeurig omschreven gevallen een wettelijke basis heeft.
Optreden van de overheid kan dus geboden zijn, vindt Van Bijsterveld. „Maar ik voeg daar gelijk aan toe dat de vrijheid van meningsuiting een groot goed is en dat dat recht pas iets waard is wanneer niet bij het minste of geringste tegen een meningsuiting wordt opgetreden. We leven in een pluriforme samenleving en dan komt het al gauw tot conflicten tussen de vrijheid van meningsuiting en de strafwet. We herinneren ons allemaal de zaken van Van Dijke en El-Moumni, die beiden vanuit hun geloof homoseksualiteit veroordeelden. Ook al gaven zij daarbij lucht aan opvattingen die je kunt verfoeien, dan nog moet je de strafwet er niet te snel bij halen. We moeten daarin terughoudend zijn, tenzij er sprake is van een aperte overtreding.
Bovendien biedt de strafwet geen oplossing voor het dieper liggende maatschappelijke probleem en de ontwikkelingen die aan dat probleem ten grondslag liggen”, vindt Van Bijsterveld. Om daarover iets zinnigs te zeggen, zou eerst duidelijk moeten worden in hoeverre de uitspraken van eind vorige week slechts het topje van de ijsberg zijn of niet meer dan incidentele uitwassen. „Dat kan ik niet overzien”, aldus Van Bijsterveld.
Maar duidelijk is in ieder geval al wel dat het probleem pas in de buurt van een oplossing komt wanneer er -behalve repressieve maatregelen, als die nodig en gerechtvaardigd mochten blijken- door de overheid beleid voor de langere termijn wordt ontwikkeld om een bevolkingsgroep als de islamitische in de Nederlandse samenleving te integreren. „In laatste instantie gaat het om tolerantie en respect. En die kun je niet strafrechtelijk afdwingen. Hoe kunnen we een Nederlandse islam zich binnen de waarden van onze cultuur en rechtsstaat laten ontwikkelen? Dat is eigenlijk de vraag, en het is een vraag die ook leiderschap van de Nederlandse moslims zelf vraagt.”
Integratie is de oplossing, vindt Van Bijsterveld. „De modernisering volgt dan vanzelf. Imams komen nu vanbuiten en vinden geen aansluiting met de Nederlandse samenleving en zelfs niet met hun eigen gelovigen. Een eerste stap in de goede richting zou daarom een Nederlandse imamopleiding zijn.”
Dat laat onverlet dat er ook binnen een Nederlandse islam altijd variëteit zal blijven bestaan, zoals die ook binnen de christelijke kerken bestaat. Van Bijsterveld heeft kennisgenomen van het pleidooi van politici om ook eens te gaan bekijken of orthodox-christelijke predikanten zich niet aan verbale uitspattingen te buiten gaan. „Ik vind dat tamelijk bizar. Volgens mij is er geen enkele aanleiding toe.”
Het pleidooi -dat dezer dagen hier en daar wordt gehoord- om de vrijheid van godsdienst, vastgelegd in artikel 6 van de Grondwet, maar af te schaffen en alleen de vrijheid van meningsuiting te handhaven, is volgens Van Bijsterveld een voorbeeld van het paard achter de wagen spannen. „Godsdienst omvat natuurlijk ook het uiten van een mening, maar het is veel meer dan alleen het hebben van een mening. Alleen wie dat niet meer begrijpt, kan afschaffing van artikel 6 bepleiten.”
Dit is het laatste deel in een serie van drie over geloofsvrijheid.