Inlevingsvermogen
Inlevingsvermogen, ook wel empathie genoemd, is van betekenis voor het leven. Wie zich goed in andermans gevoelens kan verplaatsen, heeft meer vrienden en doorgaans een bevredigender leven. Ook in oppervlakkige sociale contacten werkt empathie als smeermiddel. In de hulpverlening is empathie onmisbaar.
Het tijdschrift Psychologie (december 2005) wijdt een aantal artikelen aan inlevingsvermogen. Empathie wordt getypeerd als het voelen wat een ander voelt. Volgens de Amerikaanse sociaalpsycholoog Mark Davis bestaat inlevingsvermogen uit verschillende eigenschappen. Zich goed kunnen verplaatsen in de ander, sterk meevoelen met andermans ellende en snel van streek raken door andermans ellende. Hij ontwikkelde een test, de empathieschaal, om het inlevingsvermogen te bepalen.In wetenschappelijk onderzoek zijn inmiddels belangrijke ontdekkingen gedaan voor het achterhalen of empathie aangeboren of verworven is. De uitkomst is eigenlijk voorspelbaar: van beide is sprake.
Wel boeiend is de ontdekking van Bauer van de universiteit van Freiburg dat er hersencellen zijn die reageren op het zien van andermans handelingen. Ons brein blijkt een apart systeem te hebben dat ons in staat stelt intuïtief te ’voelen’ wat een ander voelt. Bij het zien van de misslag van een ander, die zich met een hamer op zijn duim slaat, worden in onze eigen hersenen meteen de zenuwcellen actief die ook in actie zouden komen als we onszelf op de vingers sloegen. Deze hersencellen, spiegelneuronen genoemd, vormen de neurologische basis van empathie en sympathie. Maar, zo stelt Bauer, deze vermogens moeten wel ontwikkeld worden. Dat gebeurt via inspiegeling door contact met andere mensen. Wie als kind niet ervaart dat medemensen op zijn gevoelens ingaan, zal op zijn beurt nauwelijks emotionele resonans ontwikkelen.
Een goed werkend spiegelneuronensysteem is dus zowel een genetisch bepaald kenmerk van ons centrale zenuwstelsel alsook een kwestie van op het juiste moment de juiste ervaring opdoen. Wat het gewicht van beide is, kan nog niemand zeggen. Wel is duidelijk geworden dat zowel aanleg als ervaring (in de wetenschap nature en nurture genoemd) van betekenis is. Uit experimenten komt ook naar voren dat er aantoonbare samenhang bestaat tussen goed werkende spiegelneuronen en een hoge score op de empathieschaal van Davis.
De onderzoeker Baron-Cohen van Cambridge noemt een verband tussen inlevingsvermogen en het mannelijk geslachtshormoon testosteron. Het testosteronniveau waaraan we in de baarmoeder zijn blootgesteld, bepaalt in hoge mate hoe goed we later in staat zijn ons in een ander te verplaatsen. Hoe lager het testosteronniveau in het vruchtwater, hoe hoger het niveau van kinderen op empathische factoren zoals taalniveau, sociale vaardigheden en oogcontact.
Over het verband met oogcontact valt meer te zeggen. De neiging oogcontact te zoeken heeft alles te maken met empathie. Oogcontact is de manier om inlevingsvermogen aan te zwengelen. Wie een ander aankijkt, ontkomt namelijk zelden aan de neiging die ander ook te imiteren. Daar komt geen wilsbesluit bij kijken. Dat gaat ’automatisch’. En uit die imitatie volgt inleving. Wie andermans gelaatsuitdrukking spiegelt, neemt altijd iets van diens gevoelens over. Wel ontdekte een onderzoeker dat het effect dat imitatie op de eigen emoties heeft, van persoon tot persoon verschilt. Vrouwen reageren er in het algemeen meer op dan mannen, wat weer kan samenhangen met het lagere testosterongehalte bij vrouwen.
In hetzelfde nummer van Psychologie staat een artikel met de titel ”Mag het ietsje minder?” Daarin stelt de schrijver dat te veel empathie ook lastig kan zijn. Een gebrek aan inlevingsvermogen kan voordelen hebben. Zo verdraagt een minder empathisch persoon langdurige eenzaamheid beter. Bovendien is zo iemand beter in staat harde besluiten te nemen.
En, zo stelt de onderzoeker, sociale horken zijn van onschatbare waarde voor de wetenschap. Zowel van Isaac Newton als van Albert Einstein, natuurkundigen aan wie de wereld geniale inzichten te danken heeft, wordt wel gezegd dat hun sociale vaardigheden het niveau hadden dat bij een autistische stoornis hoort.
Dat gaat niet op voor de hulpverlener. In Tijdschrift voor sociale en (ortho)pedagogische functies (oktober 2005) wordt over pijn geschreven. De zin van pijn en verdriet zou volgens de schrijver, Winkelaar, meer aan de orde moeten komen. Een troostende hulpverlener aanvaardt het verdriet en de nederlagen van het leven en kan daarin voor anderen een steun en toeverlaat zijn.
Voor troost zijn aanvaarding, aandacht en aanwezigheid nodig; drie elementen waaraan we in onze huidige maatschappij niet veel waarde hechten. Aanwezigheid is te duur, voor aandacht hebben we te weinig tijd, en aanvaarding heeft voor velen slechts een passieve betekenis.
Toch is een houding van meeleven onontbeerlijk voor hulpverleners. „Meeleven is diep verstaan en verstaan worden, voorbij de woorden” (citaat van Levinas). Het mag duidelijk zijn dat hulpverleners de hier aanbevolen houding slechts kunnen aannemen bij voldoende empathisch vermogen.
Drs. M. Burggraaf, voormalig voorzitter van het college van bestuur van de Christelijke Hogeschool Ede