Binnenland

Vraagtekens blijven na abortusrapport

DEN HAAG - Het eerste evaluatierapport over de abortuswet is een feit. Helaas blijft een aantal prangende vragen onbeantwoord.

15 November 2005 12:01Gewijzigd op 14 November 2020 03:10

Ruim twintig jaar na het van kracht worden van de Wet afbreking zwangerschap ligt er eindelijk een evaluatierapport met behulp waarvan de regering zich een oordeel over het functioneren zou moeten kunnen vormen. De inhoud ervan laat echter zien dat het nog steeds onduidelijk is wat er precies in klinieken gebeurt; de sussende toon van de onderzoekers ten spijt.Het rapport laat zien dat ruim een op de vijf abortuscliënten twijfelt of ze wel echt een abortus wil. Toch wordt in klinieken een kwart van alle abortussen binnen de wettelijk verplichte bedenktijd van vijf dagen uitgevoerd.

Bijna de helft van de aarzelende vrouwen laat tijdens het eerste contact met de kliniek de tweestrijd merken, zo luidt een andere bevinding. Maar in 17 procent van de gevallen wordt daar door de abortusarts niet op ingegaan.

Kan het kabinet met dergelijke bevindingen gerustgesteld achteroverleunen? De onderzoekers suggereren „op een aantal punten bijstelling”, maar concluderen verder dat „de abortuswet in het algemeen goed wordt nageleefd.”

Hoe hebben de onderzoekers zich van hun taak gekweten? Zeer behoorlijk, zo lijkt het, want het rapport is overzichtelijk en zorgvuldig en slordigheden of vergissingen komen er niet in voor. Toch blijft de vraag of ze zich tot het uiterste hebben ingespannen om de onderste steen boven te krijgen. Bevindingen die vragen oproepen, zijn er wel degelijk, zo constateren ook de onderzoekers. Maar conclusies kunnen er volgens hen niet aan worden verbonden, want „er is onvoldoende bekend.”

Om inzicht te krijgen in het functioneren van de wet zijn 312 enquêtes geanalyseerd van vrouwen die zich ooit met een abortusverzoek in een kliniek of ziekenhuis gemeld hebben. Gelet op het aantal abortussen dat jaarlijks in Nederland wordt uitgevoerd (33.342 in 2004) is dat nog geen 1 procent van het totaal.

In de onderzoekspopulatie zijn vrouwen van Nederlandse herkomst zwaar oververtegenwoordigd. En dat terwijl de meeste knelpunten in de abortuspraktijk zich juist bij allochtone vrouwen voordoen én terwijl het kabinet expliciet naar de positie van allochtone meisjes en vrouwen had gevraagd. Zonder daar verder in te sturen zijn de vragenlijsten aan de vier deelnemende abortusklinieken afgegeven. Toen de ondervertegenwoordiging van deze probleemgroep werd geconstateerd, was het te laat.

Hoe klinieken omspringen met de wettelijk verplichte bedenktijd van vijf dagen blijft eveneens onopgehelderd. Ongeveer een kwart van alle gevallen wordt binnen deze termijn uitgevoerd, zo blijkt. Maar ja, zo vervolgen de onderzoekers, in een van de onderzochte klinieken wordt de dag van het eerste intakegesprek al als de eerste bedenkdag gerekend. Conclusie: deze kliniek houdt zich wel aan de wet, „maar bezigt alleen een minder strikte interpretatie daarvan.”

Dat de onderzoekers niet hebben kunnen achterhalen of de bedenktijd is genegeerd met een terecht beroep op de noodtoestand is ronduit teleurstellend. Alhoewel bij sommige vrouwen „bijzondere omstandigheden” zijn gebleken, is onvoldoende bekend of het artikel dat het aanroepen van de noodtoestand regelt correct is toegepast, aldus het rapport.

Vraag is echter wat de term ”onvoldoende bekend” in dit verband betekent. Dat de vrouwen in kwestie geen nadere toelichting hebben gegeven op het enquêteformulier? Dat kan wezen, maar via de kliniek zijn ze dan toch alsnog te traceren? Het rapport maakt niet duidelijk of de onderzoekers dit ook hebben geprobeerd.

Een andere mogelijkheid was geweest om via de artsen de ware toedracht te achterhalen. Dit zogenaamde casusonderzoek bij artsen is wel gebeurd, maar dan met betrekking tot ingrepen die artsen zich nog het best voor de geest konden halen; niet met betrekking tot de ingrepen waarbij is afgezien van het naleven van de bedenktermijn.

Uit de vragenlijst valt niet af te leiden dat vrouwen na een abortus zijn bevraagd op hun geestelijk welbevinden. Wat de onderzoekers erover kwijt kunnen, is dat de nacontrole in klinieken bijna altijd is besproken en dat bijna alle vrouwen van plan zijn eraan mee te doen. Overigens is slechts 40 procent van de vrouwen in klinieken gewezen op de mogelijkheid van een gesprek met de psycholoog.

Hoe vergaat het allochtone meisjes en vrouwen in de kliniek; hoe functioneert de bedenktermijn precies en hoe zorgvuldig is de nazorg? Een gedetailleerd antwoord in het rapport ontbreekt en om die reden hangt de geur van ”u vraagt en wij draaien” nog steeds om abortusklinieken heen.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer