„De strijd wordt niet door ons gestreden”
KAMPALA - In een emotionele dienst is vrijdag de moord herdacht op de Britse zendeling Collin Lee, vorige week zaterdag in Zuid-Sudan.
Hij was in dienst van de Zweedse christelijke hulporganisatie IAS. Samen met zijn zwangere vrouw Hedwig was hij in Sudan om mensen te leren omgaan met trauma´s. Rebellen van het zogenoemde Verzetsleger van de Heer openden het vuur op hun auto. Hun Afrikaanse chauffeur en zijn vrouw overleefden de aanslag. Het Reformatorisch Dagblad had een uitgebreid gesprek met Hedwig in Kampala, de hoofdstad van buurland Uganda, waar ze probeert rust te vinden.„Het was onze eerste keer samen in Zuid-Sudan. Mijn man, Collin, en ik waren wel wat gewend. We gaven cursussen in traumaverwerking aan lokale leiders van dorpsgemeenschappen. Daardoor verkeerden we vaak in conflictgebieden in Afrika. Ik ben vaker met de dood bedreigd. Er zijn geweerlopen op mij gericht en ik heb eens een schaar op mijn keel gehad. Altijd bleef ik rustig, in het vertrouwen dat niet ik, maar God het heft in handen had. Dat had Hij vorige week zaterdag ook. Dat weet ik zeker. We reden in een grote Toyota Land Cruiser van het Noord-Ugandese stadje Arua over de grens met Zuid-Sudan naar het stadje Yei. Daar wilden we een seminar verzorgen.
Wij leren mensen dat hun gevoelens van boosheid, verdriet en frustratie bijna altijd te maken hebben met iets dat hun in het verleden is aangedaan. Vaak worden dergelijke gevoelens overgedragen aan volgende generaties, zodat er voortdurend redenen lijken voor wraak op andere groepen mensen. Wij vertellen dat die negatieve emoties verbroken kunnen worden door vergeving. Vergeving wordt in veel culturen gezien als zwakte, maar wij leren dat het juist van grote kracht getuigt om te vergeven. Vechten kan iedereen, maar vergeving vergt veel meer. Heel vaak geeft God vrucht op dat werk. Wij mogen dan getuige zijn van een nieuwe vrede in de ogen van mensen die vaak verschrikkelijke dingen hebben meegemaakt.
We hebben Yei die dag niet meer bereikt. Althans, niet zoals we hadden gehoopt. Het was ongeveer vier uur ’s middags toen we naar het stadje reden over de hoofdweg, een zandpad vol met hobbels en gaten. Plotseling kwamen uit het bos jonge soldaten de weg oprennen. Ze vroegen niets, gaven geen stopteken, maar begonnen direct te schieten. Twintig, dertig kogels doorzeefden onze auto. Ik zat achterin en weet alleen nog maar dat ik schreeuwend wegdook achter de stoel waarop mijn man zat. Even later werd het stil en ging ik weer recht overeind zitten. Ik zag dat de deur van de chauffeur open was en dat hij weg was. Mijn man lag voorovergevallen te bloeden in zijn stoel.
De deuren werden opengegooid en de geüniformeerde rebellen trokken mijn man hardhandig naar buiten. Ik stapte uit de auto en ging naast hem zitten op de grond. De rebellen bemoeiden zich niet met ons. Het enige waarin ze geïnteresseerd waren, was welke buit er in de auto zat. Ze namen alles mee. Ik merkte dat Collin nog leefde. Hij keek me rustig aan, maar kon niet praten, doordat een kogel zijn keel en strottenhoofd had vernield.
De rebellen waren bijna allemaal jonge mannen en vrouwen, eigenlijk nog jongens en meisjes. Nadat ze klaar waren met de auto, draaiden ze zich plotseling om naar ons. „Waar is de satelliettelefoon”, schreeuwden ze. „We schieten je dood als je die niet aan ons geeft. Jullie moeten er een hebben.” Om hun woorden kracht bij te zetten, richtten ze hun geweerlopen op mij. Ik hoopte dat onze chauffeur met de telefoon had kunnen vluchten en zei daarom dat ik echt niet wist of we een telefoon bij ons hadden. Ik was weer heel rustig. Ik had weer het vertrouwen dat God voor ons zou zorgen. Op dat moment was ik er ook van overtuigd dat we allemaal, de chauffeur, Collin en ik, deze verschrikkelijke middag zouden overleven.
De rebellen gaven het op en maakten aanstalten om de auto in brand te steken. Wij zaten vlak naast de auto en zouden ook verbranden als we niet weggingen. Collin is een grote, stevige man. Ik zou hem nooit kunnen tillen. Hij zag het en met zijn laatste krachten kwam hij overeind en legde zijn arm om mijn schouder. Samen wankelden we een paar meter verder. Daar zeeg hij ineen. De auto stond al in lichterlaaie. De rebellen maakten zich klaar om weer te verdwijnen.
Opeens zag ik een jonge meid, zij was een van de rebellen. Alle rebellen stonden met de rug naar ons toe en leken niet in ons geïnteresseerd, maar zij wel. Ze keek naar ons. Haar ogen waren vol verdriet. Alsof ze zich wilde verontschuldigen. Je moet weten dat veel soldaten van het Verzetsleger van de Heer ontvoerde kinderen zijn. De rebellen overvallen een dorp of vluchtelingenkamp, stelen wat ze nodig hebben, vermoorden iedereen die ze tegenkomen en nemen kinderen mee om de buit te dragen. Die kinderen, jongens en meisjes, moeten dan vaak bij de rebellen blijven en worden de nieuwe soldaten.
Het is echt verschrikkelijk wat die kinderen overkomt. Velen ontsnappen of worden door het Ugandese leger gered. In opvangkampen kunnen zij dan bijkomen en daar krijgen ze hulp om weer te kunnen reïntegreren in de samenleving. Ze leren daar weer kind te zijn.
Daar zaten we. Alleen op de grond op een plek die voor ons onbekend was. Dat was het ergste moment van die middag. Ik wist dat ik hulp moest halen, maar dat ik dan Collin moest achterlaten. Alleen, gewond en op de grond. Hij bloedde nog steeds.
Ik begon te rennen in de richting die mij het veiligst leek. Na een tijdje kwam ik een jongen tegen op een fiets. Met mij achterop reden we verder, totdat we een man op een brommer tegenkwamen. Hij bracht me naar een kliniek in een dorp, een soort nederzetting met hutten van klei en een paar lage stenen gebouwen. Maar in de kliniek was geen medisch personeel. Er waren alleen patiënten. Gelukkig woonde in het dorp ook een pastor die een auto had. Samen met hem reed ik terug naar Collin. Het heeft alles bij elkaar wel een uur geduurd.
Collin leefde nog steeds. Hij leek verder opgeknapt en in de auto reden we naar Yei. Ik ben God echt dankbaar voor die laatste autorit van een paar uur. Collin lag als een kind in mijn armen. Hij kon niet praten, maar ik heb voor hem gepraat. Ik citeerde verzen uit de Bijbel en zei vervolgens wat ik dacht dat hij zou zeggen en gaf daarop dan weer zelf antwoord. Hij wilde dat ik mijn hand op zijn voorhoofd legde. Telkens als ik mijn hand weghaalde om een gebaar te maken, pakte hij met zijn hand de mijne en legde die op zijn voorhoofd. Het waren heerlijke, intense momenten.
In het stadje Yei is een klein ziekenhuis. Daar brachten we Collin naartoe. Ik ben ervan overtuigd dat de mensen in het ziekenhuis hun best hebben gedaan, maar de ziekenhuizen daar zijn niet zo goed uitgerust als in Europa. Collin schreef op een stuk papier dat hij geen lucht kon krijgen, omdat zijn longen vol zaten. Er is nog geprobeerd om het bloed eruit te halen, maar het lukte niet. Even later overleed Collin, de man met wie ik een jaar geleden trouwde. De vader van mijn ongeboren kind.
Ik was in een shock. Als in een droom maakte ik onze evacuatie mee in een klein vliegtuigje van de MAF. Samen met het lichaam van Collin werd ik naar Kampala gebracht. In het ziekenhuis bleek dat er een miskraam dreigde. De spanning was me te veel geworden. Ik kreeg bloedingen. Mij werd verteld dat ik me echt moest voorbereiden op de miskraam, die onvermijdelijk leek. Nu, een paar dagen later, ben ik weer opgeknapt. Mijn baarmoeder is op onverklaarbare wijze weer genezen.
Ik denk de laatste dagen vaak terug aan dromen die Collin en ik los van elkaar hebben gehad. Een paar maanden geleden droomde ik dat ik alleen was met mijn kind, zonder de bescherming van Collin. Er was wel een warme rots. Ik zette mijn kind op de warme rots en omarmde beide, mijn kind en de rots. De volgende morgen vertelde ik Collin over mijn droom. Hij zei toen dat ik mij erop moest voorbereiden dat hij er niet altijd zou zijn. Dat de warme rots Jezus voorstelde en dat ik op Hem kon vertrouwen. Collin droomde een paar dagen voordat hij werd vermoord dat hij een last moest tillen die voor hem bijna te zwaar was. Maar hij deed het toch en het lukte.
Die dromen en de liefde van mensen die nu om mij heen zijn en mijn vaste geloof dat de dood niet het einde is, helpen mij om overeind te blijven. Ik weet zeker dat de dood van Collin niet voor niets was. Dat God er iets mee wil bereiken. Dat zijn dood het zaad is dat in de grond wordt gestrooid en dat vrucht zal dragen.
Ik ben niet boos op de rebellen. Zij zijn niet de oorzaak van het geweld en de ellende. Zij worden slechts gebruikt in de strijd die op geestelijk niveau woedt. Daarvan word je je bewust als je een tijdje in deze regio als zendeling werkt. De strijd wordt niet door ons gestreden. Wel voor ons.
Ik zal doorgaan met het werk dat Collin en ik begonnen. Ik weet nog niet waar en hoe, maar ik zal doorgaan. En ik zal mijn kind vertellen dat het een fantastische, sterke vader had. Met een groot geloof.”