Dilemma’s rond kinderopvang
APELDOORN - Het kabinetsplan dat scholen wil verplichten tot kinderopvang, heeft veel losgemaakt. Veel scholen vrezen de rompslomp, crèches duchten concurrentie. Het reformatorisch onderwijs ziet zich geconfronteerd met een ongewenste taakuitbreiding, maar ook met een achterban waarin de werkende moeder in snel tempo geaccepteerd raakt.
Aanvankelijk ontried premier Balkenende het voorstel van VVD-leider Van Aartsen, naar eigen zeggen omdat de datum 1 januari 2007 moeilijk haalbaar is. Minister Van der Hoeven van Onderwijs zei dat leraren niet tot de rol van kinderoppas veroordeeld mogen worden. Ook vanuit het onderwijs kwam er tegenwind. Van Aartsen noemde de kritiek op zijn voorstel „kwaadaardig” en „karikaturaal.” Uiteindelijk stemde het kabinet toch met het plan in: Basisscholen moeten voor- en naschoolse opvang aanbieden als een grote groep ouders daarom vraagt.Werkende moeders
Het voorstel plaatst reformatorische scholen voor een extra probleem, zegt directeur H. Vos van besturenorganisatie VGS. „Scholen zullen de opvang doorgaans inkopen bij een opvangorganisatie, maar die hebben wij niet van eigen signatuur. Als je leidsters van buiten je gezindte moet aantrekken, kunnen daar allerlei ongewenste situaties door ontstaan. Daarvoor kun je als schoolbestuur geen verantwoordelijkheid dragen.”
De VGS gaat zich volgende week op de kwestie bezinnen. „Dit is ons vrij plotseling overkomen. We zijn al een tijd bezig met de bredeschoolproblematiek, maar nu is dit plan er opeens, zonder dat het onderwijs gelegenheid tot inspraak kreeg. We zijn hier niet blij mee. Opvoeden is een taak van de ouders, terwijl dit plan juist bedoeld is om ouders de gelegenheid te geven beiden te gaan werken.”
Enkele reformatorische scholen hebben een peuterspeelzaal; een iets groter aantal scholen doet aan voorschoolse educatie. „Dat gebeurt allemaal onder schooltijd. Kinderopvang in de vorm van een opgerekte schooldag is heel iets anders.”
In de achterban van de reformatorische scholen neemt het aantal werkende moeders onmiskenbaar toe, zegt Vos. „Dan gaat het echter meestal niet om vijf dagen per week, acht uur per dag. Er zullen dan ook misschien maar weinig reformatorische scholen zijn waar een grote groep ouders om kinderopvang vraagt, maar al zijn het er maar een paar, dan moeten we er als VGS toch een antwoord op hebben. We zitten daar best een beetje mee.”
Achterstandsbestrijding
Een speelzaal is geen crèche, en voor- en vroegschoolse educatie (VVE) is geen kinderopvang. Bij de start van de peuterklas van de Rehobothschool in Kootwijkerbroek in januari 1999 zei directeur C. Dubbeld: „Kinderopvang is van oorsprong bedoeld om moeders de gelegenheid te geven buitenshuis te werken. Een verwerpelijk emancipatiedoel. Vanouds hebben we dat in onze kring terecht veroordeeld. Een peuterspeelzaal is er echter ten principale niet voor het gemak van de moeder, maar voor het kind om één of twee keer per week met leeftijdgenootjes te kunnen spelen. Ik wil de peuterspeelzaal niet aanprijzen, maar het onderscheid met kinderopvang zien wij te makkelijk over het hoofd. Ons initiatief heeft een onderwijskundig doel: Je vergroot de startbekwaamheid van kleuters.”
Een peuterklas of voorschool wordt opgezet om te voorkomen dat veel kinderen met een achterstand aan groep 1 beginnen. De VGS schreef in 2001: „Omdat voor- en vroegschoolse educatie aansluit bij de pedagogische opdracht van de school, kunnen wij ons voorstellen dat scholen het tot hun taak rekenen daaraan -op welke wijze dan ook- gestalte te geven. Daarom willen we vanuit ’Ridderkerk’ initiatieven op dat vlak ondersteunen. We willen wel benadrukken dat de pedagogische opdracht van de peuterspeelzaal wordt vastgelegd in de statuten van de rechtspersoon die de peuterspeelzaal in stand houdt. We vinden dit belangrijk omdat peuterspeelzalen anders kunnen uitgroeien naar een vorm van kinderopvang, waarbij de pedagogische doelstelling wordt verlaten.”
Ondoordacht
De Algemene Onderwijsbond (AOb) zegt niet bij voorbaat afwijzend tegenover een belangrijke rol voor de school in het kinderopvangvraagstuk te staan. Het huidige voorstel kwam echter te plompverloren voor de dag, vindt de bond. Daardoor wordt voorbijgegaan aan de noodzakelijke randvoorwaarden: goed gekwalificeerd personeel (waarbij onderkend wordt dat opvang en onderwijs twee verschillende activiteiten zijn), adequate huisvesting en een realistisch plan. „Zolang daar te gemakzuchtig over wordt gesproken, zoals nu het geval is, moeten we uit angst dat de leerkrachten het straks op hun bord krijgen, de hakken in het zand zetten”, stelt AOb-voorzitter W. Dresscher. „Niet vanwege de achterliggende idee, wel vanuit de ondoordachte aanpak van het probleem.”
Onderwijs is iets anders dan buitenschoolse opvang, beklemtoont de bond. Kinderen mogen niet het idee krijgen van 07.30 uur tot 19.30 uur op school te zitten. „Dat betekent ook dat het onderwijs verzorgd moet worden door gediplomeerde vakmensen en dat ook voor de opvang buiten de schooltijden voldoende gediplomeerd personeel aanwezig is.”
Geen overleg
Ook wat de huisvesting betreft moet erkend worden dat het om twee verschillende activiteiten gaat, stelt de AOb. Veel schoolgebouwen zijn oud en zelfs al bijna niet meer geschikt voor het hedendaagse onderwijs. Sport- en spelactiviteiten zijn in deze gebouwen niet onder te brengen. Ouders zouden ook nooit willen dat hun kroost na schooltijd verplicht wordt in hetzelfde lokaal te blijven zitten en vanwege krappe behuizing ernstig beperkt wordt in zijn activiteiten.
De AOb is uitermate ontevreden over de manier waarop de huidige plannen tot stand zijn gekomen: er wordt gepraat over de taak voor het onderwijs zonder te praten mét vertegenwoordigers van de scholen. Daarom besloot de bond af te zien van ondertekening van een intentieverklaring over de ouder-schoolbetrokkenheid. Dit zou vorige week gebeuren, maar de overheid moet haar zaakjes eerst maar eens beter regelen, stelt de AOb. „Om achteraf geconfronteerd te worden met een plan dat aan de borreltafel is ontstaan, daar passen we voor.”
Concurrentie
Overwegend negatief zijn ook de reacties vanuit de bestaande crèches. De Branchevereniging ondernemers in de kinderopvang is „fel gekant” tegen het plan om scholen te verplichten faciliteiten voor buitenschoolse opvang in te richten.
Een dergelijk plan pakt volgens de vereniging niet alleen veel duurder uit, maar verstoort ook de concurrentie als scholen zich niet zouden behoeven te houden aan de strenge kwaliteits- en veiligheidseisen die voor opvangverblijven gelden. „Bovendien zijn de arbeidsvoorwaarden van werknemers in de buitenschoolse opvang geregeld via een van de twee bestaande cao’s voor de kinderopvang. Ook scholen zouden op hun buitenschoolse opvangactiviteiten een van deze cao’s moeten toepassen.”
Het plan lijkt volgens de vereniging bovendien grotendeels overbodig, omdat er in de praktijk al veel buitenschoolse opvangvoorzieningen in scholen of de directe nabijheid daarvan zijn.
De branchevereniging vindt het daarom veel verstandiger wanneer scholen en ondernemers in de kinderopvang samen onderzoeken of het aantal voorzieningen in de buurt van scholen uitgebreid moet worden.
Bewaarplaats
Eerst negatief, daarna positief, was de reactie van de MOgroep, een andere brancheorganisatie voor de kinderopvang. „Het voorstel van de VVD is terug naar af”, stelde de MOgroep aanvankelijk. „Ouders moeten kunnen werken, maar kinderen hoeven niet weggestopt te worden. Ook buiten de schooltijden hebben kinderen recht op goede en verantwoorde opvang, op ontspanning, sport en spel in niet-schoolse sferen. Kinderopvangorganisaties bieden dit op een pedagogisch verantwoorde wijze. Het voorstel van de VVD betekent weer terug naar af, namelijk kinderopvang als bewaarplaats, met vrijwilligers en mensen met een uitkering die wel op de kinderen zullen letten.”
Twee weken later, toen duidelijk werd dat het VVD-plan toch zou doorgaan, stelde de MOgroep klaar te zijn voor samenwerking met de scholen om de kinderopvang te regelen. „Kinderopvangorganisaties kunnen voor een groot deel de zorgen van scholen wegnemen.”