„Hervormde synode moet SoW-balans opmaken”
De hervormde synode moet de bespreking van het unievoorstel aangrijpen om de balans van het SoW-proces op te maken. Daartoe roepen de hoofdbesturen van de Confessionele Vereniging (CV) en de Gereformeerde Bond (GB) op. „Daarbij dient er in principe de bereidheid te zijn om tot een bijstelling van het huidige traject te komen.”
Beide besturen vinden dat de kerk niet, zoals de hervormde commissie voor Kerkordelijke Aangelegenheden (KOA) voorstelt, tot het verenigingsbesluit moet wachten met het berekenen van de kosten. Dat gebeurt ook niet als iemand een huis bouwt. „Wanneer in de ontwerpfase zichtbaar wordt dat de prijs te hoog wordt, wordt de tekening daarop aangepast.” Naar de mening van de indieners van het unievoorstel is nu al duidelijk dat de prijs van ongewijzigde voortzetting van het huidige traject te hoog is.
De hoofdbesturen van beide hervormde modaliteitsorganisaties verwachten verder dat bij het nemen van het „zeer ingrijpende verenigingsbesluit” op de generale synode grote druk zal worden uitgeoefend. „Aan de leden zal worden voorgehouden dat de beslissing eigenlijk in het verleden al is genomen. Op die manier is herbezinning op het huidige traject in het verleden stelselmatig tegengewerkt.”
Omdat de hoofdbesturen bang zijn dat dit vrijdag, als de hervormde synode het uniemodel bespreekt, weer gebeurt, richten zij zich met de notitie ”Unie van Samen op Weg-kerken: een begaanbare weg” rechtstreeks tot de synodeleden.
Naar het oordeel van beide hoofdbesturen gaan de beleidsmakers er sinds 1993 ten onrechte van uit dat in 1990 impliciet de keuze voor vereniging al is gemaakt. „Als dat in 1990 duidelijk was geweest, zou het besluit niet unaniem genomen zijn.” In 1990 kreeg een werkgroep de opdracht een kerkorde te ontwerpen die dienst zou kunnen doen als de kerken de keuze voor vereniging zouden maken.
Vanaf 1993 is systematisch geweigerd de federatiegedachte uit te werken, kritiseren de hoofdbesturen. „Met een beroep op een keuze die in 1990 impliciet zou zijn gemaakt, is de federatiegedachte of buiten de orde geplaatst of in stemming gebracht op momenten dat van een eerlijke keuze tussen twee gelijkwaardige alternatieven geen sprake was, alleen al omdat niet federatie maar andere voorstellen op de agenda stonden. Het is aantoonbaar dat vanuit de commissie KOA en vanuit het moderamen voortdurend sterke druk is uitgeoefend op de synode om geen alternatieven voor de huidige route te overwegen.”
De hoofdbesturen onderstrepen in hun nadere verdediging van het unievoorstel dat daarin niet de eenwording van de drie SoW-kerken ter discussie staat, maar de wijze waarop dat dient te verlopen. Dat het rapport dat de synodeleden ontvingen over de geschiedenis van Samen op Weg verzwijgt dat in 1985 ongeveer 40 procent van de gemeenten in meer of mindere mate afwijzend tegenover SoW stond, noemen beide besturen „een ernstige lacune.”
Ze halen ook een uitspraak uit het rapport naar voren dat de reacties van het grondvlak evalueert: „Een direct mikken op hereniging zal, gezien de reacties, niet op korte termijn een uitweg bieden. We moeten ons afvragen of onze eerste taak niet deze is, dat wij kaders scheppen, die in de loop van de geschiedenis door de Heilige Geest in dienst genomen worden en ons als kerken van verbondenheid naar eenheid leiden.”
Ze voegen eraan toe: „De uitdrukkelijke formulering dat hervormde gemeenten die nog niet overgaan tot brede interkerkelijke samenwerking, uiteraard (!) blijven vallen onder de bepalingen van de hervormde kerkorde moet de ongerustheid wegnemen.” In het unievoorstel wordt een weg gewezen die recht doet aan de intentie die er in 1986 was om in de gangen de vormgeving van het SoW-proces rekening te houden met de bezwaren die breed in de kerk leven, aldus CV en GB.
Ze wijzen er verder op dat meerderheden in de hervormde synode met betrekking tot het SoW-proces niet corresponderen met de verhoudingen op het grondvlak. „Ter synode stemmen voortdurend rond de twintig leden (26 procent) tegen besluiten over de voortgang van het huidige traject. Van de gemeenten en classes is tegen de 40 procent tegen het zonder meer verdergaan op deze weg en daarbij gaat het om tussen de 50 en 60 procent van de meelevende leden van de Nederlandse Hervormde Kerk. Als de synode in deze zaak bij meerderheid besluiten neemt, moet ze zich realiseren dat de breuken en scheuren plaatsvinden op het niveau van de plaatselijke gemeenten, daar waar de meerderheid van de meelevende leden zich bevindt.”
De GB en de CV stellen niet de eis van een kerk zonder verschillen, zeggen zij in reactie op het afwijzende advies van de KOA. „Daarvan is immers in de Nederlandse Hervormde Kerk nu ook geen sprake. In het unievoorstel wordt wel geconstateerd dat de verschillen die nu in de bezinning op de concept-kerkorde openbaar komen te diep ingrijpen om nu tot een volledige eenwording te komen. Het unievoorstel pleit voor verdergaande bezinning op een kerkorde waarin de verschillen overwonnen zijn.”
Het is ook niet zo dat GB en CV stellen dat een fusiebesluit met algemene stemmen zou moeten worden genomen, zoals de KOA veronderstelt. Als GB en CV stellen dat iedereen de eenwording moet kunnen meemaken, moet deze opmerking worden gelezen tegen de achtergrond van dreigende scheuringen. „Wanneer de eenwording van kerken zo verloopt dat niet allen dat kunnen meemaken, dat wil zeggen dat zij de kerk dan zullen verlaten, dan is het ideaal van eenheid nog niet bereikt en moet het eenwordingsproces daarom als mislukt worden beschouwd.”
Uit het feit dat de KOA in haar advies op het gevaar wijst dat met de keuze voor het uniemodel federatie het eindpunt kan worden, spreekt weinig vertrouwen in de leiding van de Heilige Geest en de vitaliteit van het SoW-proces, vinden de hoofdbesturen.
De opstellers van het uniemodel geven toe dat de oplossingen die zij aandragen voor knelpunten voor gefedereerde gemeenten „een kwetsbaar onderdeel” van het voorstel vormen. „Wie de keuze voor een unie in het SoW-proces op dit moment een wijze keuze vindt, zal met het unievoorstel creatief meedenken en meezoeken naar oplossingen voor de knelpunten. Het is echter ook mogelijk hier zwakke plekken aan te wijzen of zaken die moeilijk te realiseren zullen zijn om daarmee het unievoorstel als ondeugdelijk terzijde te schuiven.”
De opstellers van het uniemodel vergelijken een geünieerde gemeente met een huwelijk in gemeenschap van goederen. Alle bezittingen zijn van beide echtelieden samen en ook de kinderen zijn van beiden. Pas wanneer het tot een echtscheiding komt, moet er een verdeling van de bezittingen komen en worden kinderen aan de zorg van een van beide ouders toevertrouwd.
Zo hoeft ook in een geünieerde gemeente niet op elk moment duidelijk te zijn welke goederen van welke partner zijn. In haar functioneren hoeft een geünieerde gemeente niet voortdurend verschillende soorten leden te onderscheiden. De kerkenraad van een geünieerde gemeente kan fungeren als hervormde kerkenraad en als gereformeerde kerkenraad. Een hervormde kerkenraad hoeft niet te bestaan uit alleen maar hervormde leden. Deze manier van werken geldt nu al voor gefedereerde classes.
Overigens vinden beide hoofdbesturen het beantwoorden van dit soort praktische vragen op dit moment niet het belangrijkste. „De eerste vraag is of de kerk bereid is om de weg van een unie te overwegen, verder te onderzoeken en, als het een begaanbare weg blijkt, die ook te gaan. Pas dan heeft het zin om over de verdere uitwerking van het voorstel te spreken.”