„Piëtist beleefde standen niet in fasen”
AMSTERDAM - De geestelijke weg van de piëtist was niet rechttoe rechtaan. „De piëtist doorleefde niet duidelijk gefaseerd ellende, verlossing en dankbaarheid. Er is sprake van een voortdurende herbeleving van de drie standen.”
Dat zei dr. J. Exalto vrijdag tijdens het symposium ”Omgang met vrome teksten: religieuze leescultuur in Nederland”, georganiseerd door het Studiecentrum voor Protestantse Boekcultuur van de bibliotheek van de Vrije Universiteit (VU). Hij sprak de tweede mr. H. Bos-lezing uit, die wordt gehouden door een jonge getalenteerde onderzoeker op het terrein van de geschiedenis van het religieuze boek in Nederland.De lezing is vernoemd naar mr. H. Bos Kzn. (1881-1970), wiens boekencollectie in de bibliotheek van de Vrije Universiteit is ondergebracht. VU-historicus dr. F .A. van Lieburg hield in 2000 de eerste Bos-lezing. Hij sprak toen over ”De wonderverhalen van William Turner (1653-1701). Internationale verhaaltradities in het protestantisme”.
In zijn lezing ging Exalto in op de piëtistische leescultuur in Nederland tussen 1830 en 1960. Volgens hem is het „hoog tijd” dat het latere piëtisme -een religieuze hervormingsbeweging die streeft naar verdieping van geloofswaarheden- serieuze wetenschappelijke belangstelling krijgt. „Het onderzoek concentreert zich in hoge mate op de Nadere Reformatie. De piëtismeonderzoekers zijn meestal zelf theoloog en erfgenaam van een variant van het piëtisme. Zij hoeden zich er angstvallig voor om het jaar 1800 niet te overschrijden.”
Meditatief
Dr. Exalto besteedde met name aandacht aan de spirituele biografie of bekeringsgeschiedenis. Een belangrijk element in deze zogenoemde egodocumenten is volgens hem de rol van emotie. „De uitroepen „o”, „och” en „ach” komen haast op elke bladzijde voor.”
Kenmerkend voor dit genre is ook de directe godsspraak. „God spreekt tot deze vromen vaak buiten de Bijbel om. Die constatering is in het licht van de gereformeerde theologie van belang, want daarin staat het spreken van God via Zijn Woord, via de Bijbel centraal. God sprak rechtstreeks tot hun ziel, zonder gebruikmaking van het schrift als medium.”
Boeken van zeventiende- en achttiende-eeuwse predikanten en Engelse puriteinen verdrongen de Bijbel niet, aldus Exalto. „De Bijbel, en dan met name de gekregen teksten, speelt een veel grotere rol dan andere boeken. Die andere boeken waren voor 99 procent oude schrijvers uit de piëtistische canon. Maar hier laat zich wel de vraag stellen of die oude schrijvers niet veel geprezen maar weinig gelezen werden, zoals dat in de tale Kanaäns heet.”
Hij typeerde het piëtistisch leesgedrag als een „spirituele lezing.” Het maakte deel uit van een meditatieve levenspraktijk, waarin naast lezen ook bidden, zingen, mediteren, spreken over geestelijke ondervindingen en kerkgang een plaats hadden. De plaats van het boek in het piëtisme verdient daarom enige relativering, aldus Exalto. „Vrome autoriteiten, de orale overdracht van de bekeringsdiscours, het horen van preken, het spreken van ondervindingen, het zingen van psalmen: al deze praktijken vormen minstens zo belangrijke facetten van de piëtistische cultuur als het lezen.”
Prof. dr. W. J. op ’t Hof, bijzonder hoogleraar namens de Hersteld Hervormde Kerk, ging in op de religieuze leescultuur in het Nederlands gereformeerd piëtisme vóór 1800. Piëtistische boeken vormden in deze periode het grootste deel van de totale boekproductie, aldus prof. Op ’t Hof. Hij schat het aantal gedrukte werken op zo’n 6,5 miljoen stuks.
De piëtistische leescultuur was internationaal en interreligieus van karakter. Nederlandse piëtisten kochten geschriften uit Engeland en, in mindere mate, Frankrijk en Duitsland. „Ze schroomden niet werken van John Bunyan en van lutherse theologen te lezen.”
Abc-boekje
Aan de hand van een rijk verlucht getijdenboek met gebedsteksten, afkomstig uit het Groningse klooster Selwerd, sprak dr. S. Corbellini over de religieuze leescultuur in de vijftiende eeuw. Het gebruik van de volkstaal voor het vervaardigen van religieuze teksten was volgens haar „de grote innovatie” van de laatveertiende en de vijftiende eeuw. „Mede dankzij de vertaalactiviteiten van de Moderne Devoten werd het mogelijk voor leken in hun eigen taal en in hun eigen omgeving religieuze teksten te lezen, te bidden en te mediteren.”
Prof. dr. Th. H. J. Clemens, verbonden aan het Ruusbroecgenootschap, sprak over religieuze leescultuur binnen de rooms-katholieke traditie in de tijd van de Republiek. Volgens hem blijkt uit bibliografieën en inventarissen dat rooms-katholieken wel degelijk lazen. „Getijdenboeken, heiligenboeken, martelarenboeken, psalmboeken, catechismusboeken, zondagsschoolboeken, roomse abc-boekjes. Dit aanbod moet toch ergens terecht zijn gekomen?”
De Bijbel speelde bij rooms-katholieken een kleinere rol, aldus prof. Clemens. „Voor katholieken is de hele Bijbel misschien te veel gevraagd, maar in de hoogtijdagen van de contrareformatie verschenen vertalingen van het Nieuwe Testament. Ze vertonen grote gelijkenis met religieuze boeken in de gereformeerde traditie: het waren geschriften om mee te nemen naar de kerk.”