Geref. Gem. groeien boven 100.000 leden
De Gereformeerde Gemeenten zijn in totaal met 996 leden gegroeid tot boven de 100.000. Het totaalaantal leden bedraagt 100.181. Het kerkverband telt 157 gemeenten en 52 predikanten. Dat blijkt uit het donderdag verschenen Kerkelijk Jaarboek 2002.
Er traden 692 leden toe tot de Gereformeerde Gemeenten en 1464 verlieten het kerkverband. Evenals voorgaande jaren is er veel grensverkeer met de Nederlandse Hervormde Kerk. Er kwamen 209 leden over uit deze kerk en 887 sloten zich erbij aan. Vorig jaar was dat respectievelijk 201 en 948. Er gingen 157 leden over naar de Christelijke Gereformeerde Kerken, terwijl 126 christelijke gereformeerden hun kerk verwisselden met de Gereformeerden Gemeenten. Twee buitenkerkelijken kwamen tot de Gereformeerde Gemeenten over, daarentegen werden 224 leden buitenkerkelijk. Er is weinig grensverkeer met de Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Er kwamen 106 leden uit dat kerkverband over en 34 vertrokken ernaartoe.
Ook de zusterkerken in Noord-Amerika (Netherlands Reformed Congregations) zijn licht gegroeid. Het aantal leden steeg van 9290 naar 9395. Er zijn in het overzeese 27 gemeenten met 9 predikanten.
Ds. P. Mulder (Dordrecht) blikt in het jaaroverzicht terug op het voorgaande jaar. De aanslagen in de VS, de mkz-crisis en de paarse wetgeving worden gememoreerd. De ontkerkelijking en wereldgelijkvormigheid trekken volgens ds. Mulder diepe sporen in de kerk in Nederland. De predikant wijst erop dat het gereformeerde deel in de Hervormde Kerk moeilijke tijden doormaakt. „Niet alleen vanwege onderlinge verschillen die steeds meer blijken, maar vooral ook vanwege het heilloze SoW-proces dat onverantwoord veel aandacht en energie opeist.”
Ds. Mulder vermeldt dat er soms gehoord mag worden op huisbezoeken en bij kerkvisitaties dat de Heere nog in het kerkverband wil wonen en werken. Hij constateert ook dat er hier en daar enkele opmerkelijke discussies waren in de eigen gemeenten. „Soms ook van polariserende aard. Het gesprek over moeilijke onderwerpen moeten we niet uit de weg gaan”, merkt hij op. „Van kritiek is te leren. We mogen deze niet zonder meer naast ons neerleggen, maar deze moge ons maar leiden tot zelfonderzoek en opscherping. Wel moet onderscheiden worden tussen kanttekeningen die geplaatst worden vanuit blijkbare verbondenheid met het schriftuurlijk-bevindelijk leven zoals dat onder ons naar Schrift en belijdenis altijd is voorgestaan, en kritiek die daar afbreuk aan doet. Het is overigens wel opmerkelijk wanneer iemand, zoals de heer Blaauwendraad, veel discussiestof opwerpt en vervolgens het kerkverband verlaat. Het lijkt verwarrend, maar is het eigenlijk niet veelzeggend en verhelderend?”
Ds. Mulder merkt op dat in de omgang met elkaar minder de publiciteit en de media moeten worden gezocht en meer elkaar en de binnenkamer. Hij constateert dat „vervlakkende opvattingen” soms geleidelijk en gemakkelijk ruimte en aanhang krijgen. Hij noemt het daarom een goede zaak dat er een „verklarende weergave” is gekomen van de leer inzake verbond, beloften en prediking zoals die in de Gereformeerde Gemeenten altijd geleerd is. „Deze verdere uitwerking in boekvorm zal ook speciaal op jongvolwassenen gericht zijn. Zo wordt leidinggegeven op wezenlijke punten en handreiking geboden aan ambtsdragers en aan de gemeenten.”