Kiezen voor macht
Titel: ”Alles blijft anders; Nederlandse kiezers en verkiezingen in het begin van de 21e eeuw”
Auteur: J. J. M. van Holsteyn en J. M. den Ridder
Uitgeverij: Aksant, Amsterdam, 2005
ISBN 90 5260 177 1
Pagina’s: 240
Prijs: € 19,90.
Ontgoocheld moet ChristenUnie-kamerlid Van Dijke begin 2003 vaststellen dat het CDA velen uit zijn achterban naar zich toe heeft getrokken. De verkiezingsstrijd tussen CDA en PvdA kost zijn partij tienduizenden stemmen. „Het stelt me erg teleur dat christenen zo bevangen zijn geraakt door de machtsvraag”, zegt hij. Een recente wetenschappelijke studie brengt de kwestie nauwkeurig in beeld. Geen tien, ook geen acht, maar slechts drie zetels heeft de ChristenUnie (CU) na de kamerverkiezingen van januari 2003. De SGP blijft steken op twee. Een derde zetel kwam geen moment in beeld. Politici van beide partijen suggereren na de verkiezingen dat veel van hun kiezers strategisch hadden gestemd.
„De strategische kiezer wil met zijn stem het centrum van de macht, dat wil zeggen de regering, beïnvloeden”, definiëren de Leidse wetenschappers J. J. M. van Holsteyn en J. M. den Ridder in hun pas verschenen boek ”Alles blijft anders”. „Het gaat hem eerst en vooral om de machtsvraag. Dan kan het nodig zijn het hart door het verstand te laten regeren.”
Die machtsvraag komt ruimschoots aan de orde in de studie, die zich richt op kiesgedrag en verkiezingen in het begin van deze eeuw. Het boek is gebaseerd op cijfers uit het Nationaal Kiezersonderzoek (NKO) dat rondom de kamerverkiezingen van 2002 en 2003 is gehouden. Uit dat onderzoek blijkt dat de machtsvraag in 2002 ook CU’ers en SGP’ers bezighield.
Deelnemers aan het NKO is toen een aantal scenario’s voorgehouden met mogelijke coalities. Als er een paarse coalitie van PvdA, VVD en D66 aan lijkt te komen, blijkt 10 procent van de CU-stemmers bij de verkiezingen bereid het CDA te steunen. Bij de mensen die van plan zijn SGP te stemmen, zou niemand in dit scenario voor het CDA kiezen. Dat is anders als een coalitie van CDA en VVD de verkiezingen lijkt te winnen. Dan stapt 7 procent van de CU’ers en SGP’ers bij nader inzien toch over naar het CDA. Wanneer er een coalitie aankomt van CDA, VVD en LPF, is een op de tien CU-kiezers bereid op het CDA te stemmen. Onder de SGP-aanhang is dat iets minder: 7 procent.
Als in mei 2002 daadwerkelijk verkiezingen zijn, komt een belangrijk verschil aan het licht tussen de achterban van de CU en die van de SGP. De staatkundig gereformeerden, „met de spreekwoordelijke stabiele aanhang”, weten zich verzekerd van 95 procent van de kiezers die vooraf hadden aangegeven op de SGP te zullen stemmen. De partij spant daarmee de kroon, op korte afstand gevolgd door het CDA (94 procent). De CU is aanmerkelijk minder succesvol. Een op de vijf mensen die eerst van plan waren op die partij te stemmen, kiest in het stemhokje toch voor het CDA.
Voortouw
In de aanloop naar de volgende verkiezingen, in januari 2003, speelt de machtsvraag een belangrijke rol. CDA en PvdA strijden er om wie de grootste partij wordt en dus het voortouw mag nemen in de coalitiebesprekingen. Media en politieke partijen haken er gretig op in. „Laat u niet verleiden door de macht, stem lijst acht”, aldus CU-lijsttrekker Rouvoet.
Tevergeefs. Liefst 20 procent van de mensen die in 2002 nog op zijn partij stemden, stapt nu over naar het CDA. De NKO-cijfers wijzen niet op een dergelijk verlies voor de SGP. Die partij behaalt wel minder stemmen. Dat komt omdat 5 procent van de SGP-stemmers in 2003 zijn keus laat vallen op de CU. „De CU heeft een veel minder trouwe aanhang dan de SGP”, stellen Van Holsteyn en Den Ridder vast. De meeste weglopers bleven „weliswaar in het confessionele kamp, maar voor de CU is dat vermoedelijk niet meer dan een schrale troost.”
Dat is het inderdaad. CU-kamerlid Van Dijke zegt na de verkiezingen tegen deze krant dat het „toch vreemd is dat mensen die serieus volgens de Bijbel willen leven, blijkbaar geen breder afwegingskader hebben dan het vraagstuk van de macht.” Het stelt hem teleur dat „christenen zo bevangen zijn geraakt door de machtsvraag.”
In een verklaring voor het strategisch stemgedrag leggen Van Holsteyn en Den Ridder uit dat het niet de grootte van de electorale concurrent is die bepaalt of de ’eigen’ kiezers overstappen. Het gaat erom of de concurrent al dan niet serieus als coalitiepartner wordt gezien. „Wat strategische kiezers drijft, is dat men van een partij die géén kans maakt op regeringsdeelname, kan overstappen naar een (verwante) partij die wél kans maakt onderdeel van de nieuwe regering te zijn. De machtsvraag gaat om macht, niet om partijgrootte.”
Voor de toekomst ziet het er overigens niet hoopvol uit voor de CU. Gemeten naar aantrekkelijkheid blijft het CDA „een heel serieuze optie” voor kiezers van die partij. Het ligt meer voor de hand dat CU-kiezers overstappen naar de christen-democraten dan naar de staatkundig gereformeerden, becijferen de wetenschappers.
Het scenario voor de SGP ziet er anders uit. „Voor SGP-kiezers, die hun uitzonderlijke partijtrouw tonen door een gemiddelde stemkans voor de eigen partij van 9,9 (op een schaal van 1-10), is, desnoods, de CU een alternatief, in ieder geval meer dan het CDA.”
Ideologieën
In hun vlot geschreven boek ”Alles blijft anders” geven Van Holsteyn en Den Ridder een brede schets van Nederlandse kiezers en verkiezingen aan het begin van de 21e eeuw. Behalve strategisch stemgedrag beschrijven ze onder meer de campagnes, peilingen, partijen en ideologieën. In verband met dat laatste stellen ze kort de positionering van de CU-aanhang aan de orde. „Opmerkelijk” vinden de wetenschappers dat de aanhang van GPV en RPF eind jaren tachtig gemiddeld uitgesproken rechts was, terwijl de CU-aanhang naar het midden van de links-rechtsschaal is opgeschoven. De achterban verwijdert zich van zijn staatkundig gereformeerde broeders, die gemiddeld gezien de meest rechtse kiezersgroep zijn. Zelfs de door velen (extreem) rechts genoemde LPF moet de SGP rechts voorbij laten gaan.
Deze eeuw begon met twee turbulente verkiezingen. Eerst schoot de LPF als een raket omhoog en viel de PvdA als een baksteen naar beneden, een halfjaar later volgden beide partijen het omgekeerde traject. De Nederlandse kiezer leek compleet losgeslagen.
Dat beeld klopt niet, concluderen Van Holsteyn en Den Ridder. De politieke oriëntatie van de meeste kiezers is redelijk stabiel. De meeste mensen richten zich bij elke verkiezingen op twee of meer (verwante) partijen. Uit die kleine groep kiezen ze dan de beste voor dat moment. In het stemhokje kunnen ze er echter maar een kiezen en dat kan nu eens de ene, dan weer de andere partij uit het groepje zijn.
In de verkiezingsuitslag lijken mensen daarom willekeurig een keuze te hebben gemaakt. Niets is minder waar, want hun keus is steeds gebaseerd op hetzelfde groepje van twee of meer soortgelijke partijen. „Zo blijft alles constant en is alles in beweging op een en hetzelfde moment.”