„Boeren en tuinders bepalen zelf toekomst sector”
Ondernemers duidelijkheid geven. Dat is wat minister Veerman van Landbouw beoogt met zijn nieuwe nota ”Kiezen voor landbouw”. De boeren en tuinders moeten hun eigen toekomst vormgeven. De overheid is daarbij hun bondgenoot, die hen ondersteunt door ruimte te geven en richting te wijzen. Maar dan houdt het ook op. „Ik zorg nergens voor.”
De tijd dat de overheid boeren en tuinders precies zei wat ze moesten doen, is voorbij. „Ondernemers bepalen in feite zelf het voortbestaan van de sector”, meent Veerman. De overheid laat hun zien hoe de wereld om hen heen eruitziet, hoe de markt zich ontwikkelt en wat de wettelijke kaders zijn. Door over die punten duidelijkheid te verschaffen, stelt de overheid boeren en tuinders in staat zich te oriënteren op hun toekomst. „Ze moeten hun mogelijkheden bezien in het licht van de verwachte ontwikkelingen. Ze moeten dan zelf kiezen of ze boer willen zijn, in welke sector en op welke markt ze zich richten.”
Zouden boeren blij zijn met uw duidelijkheid? Tot die duidelijkheid behoort ook dat ze minder subsidie krijgen.
„Ze krijgen minder geld, dat is waar. De overheid stelt zich veel minder dan vroeger verantwoordelijk voor het boereninkomen. Dat doen we ook niet bij andere beroepen. Niemand heeft inkomenszekerheid, maar voor iedereen zijn er tal van basisvoorzieningen, zoals de bijstand en de werkloosheidswet.”
Maar boeren zijn toch geen gewone ondernemers, zoals bijvoorbeeld loodgieters? Sommige families hebben al eeuwen een boerenbedrijf. Daar stop je niet zomaar mee.
„Boeren zijn inderdaad meer aan tradities gebonden. En dat is waardevol. Maar het is niet de verantwoordelijkheid van de overheid om hun te garanderen dat ze de traditie kunnen voortzetten. De overheid maakt hun dat mogelijk, maar staat niet garant voor het voortbestaan van bedrijven. Uiteindelijk maakt een boer, net als de loodgieter, dezelfde keuze of hij wil ondernemen of niet.”
Een kardinaal verschil tussen landbouw en andere economische sectoren is de voedselproductie. Staat de overheid dáár wel voor in?
„De vraag of er voldoende voedsel is, is voor niemand in ons land of in Europa actueel. Velen denken: Waarom zouden we het voedsel hier produceren? Laten we toch golfterreinen maken van agrarische grond. Ik ben het daar niet mee eens. Landbouw is in essentie een regionaal gebonden activiteit. Er moet dicht bij huis voedsel voorhanden zijn. We moeten voor ons eten niet net zo afhankelijk worden van anderen als we voor onze olie afhankelijk zijn van een paar landen in het Midden-Oosten.”
Omdat er genoeg te eten is, heeft de samenleving geen oog voor de onmisbaarheid van de landbouw, zegt Veerman. „Die wordt de mensen pas duidelijk als er schaarste is. Daarbij komt dat je de land- en tuinbouw niet meer kunt opbouwen als die eenmaal verdwenen is. Daarom is het wel de verantwoordelijkheid voor de overheid om de voedselvoorziening ook voor de lange termijn te waarborgen. Maar dat betekent niet bestaanszekerheid voor elke boer.”
De landbouw blijft een bijzondere sector, want de agrariër produceert in nauw contact met zijn omgeving, stelt de bewindsman. „Via de voedselproductie is er altijd een band met de buitenwereld. Voedsel is zelfs het meest intieme contact dat mensen met de buitenwereld hebben, want voedsel gaat letterlijk door ons heen. Dat is heel wezenlijk. Ons eten moet betrouwbaar zijn en het moet lekker smaken.
Daarom blijft de overheid de sector ondersteunen, maar de manier waarop verandert. Steeds belangrijker wordt nu de maatschappelijke rol die bedrijven vervullen, zoals onderhoud van het landschap. Daar zal de financiële ondersteuning zich steeds meer op richten.”
Met de nota ”Kiezen voor landbouw” wil Veerman op openhartige wijze boeren het juiste perspectief schetsen. „We willen eerlijk tegen hen zijn. Zo zeggen we nu al dat boeren er op moeten rekenen dat na 2013 de Europese landbouwsubsidies sterk worden verminderd, of misschien wel afgeschaft.
Het makkelijkst voor een politicus is om te zeggen: „Zolang ik hier zit, is het dik voor mekaar. 2013 is een eind weg, daar doe ik geen uitspraken over.” Maar zo moet het niet. Ik doe niet aan valse voorspiegelingen, zoals: „Ik ga ervoor zorgen dat de melkquotering na 2014 nog bestaat.” Ik zorg nergens voor, maar ik zeg alleen tegen boeren: Dit zijn de mogelijkheden die je hebt.”
Voor welke deelsectoren gelden de beste perspectieven?
„Dat is volstrekt helder: voor de melkveehouderij en de grondgebonden productie in de glastuinbouw. Beide zijn sterk innovatief en geven aan hun producten een hoge toegevoegde waarde. Op een werkbezoek in Bennekom zag ik pas nog een voorbeeld van innovatie bij zuivelconcern Campina. Dat maakt van melkingrediënten pilletjes tegen hoge bloeddruk. In die pilletjes zit meer zuivel dan in een liter melk.”
Zijn er ook deelsectoren die er in Nederland beter mee kunnen ophouden?
„Nee, dat denk ik niet. De akkerbouw bijvoorbeeld is geen gemakkelijke sector. Daarin wordt het voor sommige ondernemers moeilijker. De ene akkerbouwer zal het wel redden, de andere niet. Maar we zeggen tegen niemand: Jullie moeten maar iets anders gaan doen. Ik weet zeker dat er in Nederland akkerbouw blijft.
Door de hoge olieprijzen is er ineens perspectief ontstaan voor akkerbouwers. Ze kunnen koolzaad gaan kweken voor biobrandstof. Ze zijn zelf verantwoordelijk voor hun toekomst. Ik schets in mijn nota alleen de kaders, het perspectief. Maar in veel opzichten blijft het ook voor mij koffiedik kijken.”
Moet een boer zijn toekomst dan bouwen op koffiedik?
„We hebben het toekomstperspectief naar beste weten geschetst. Maar het is zoals een oud Chinees spreekwoord al zegt: Voorspellen is moeilijk… in het bijzonder als het de toekomst betreft.”