„Kerkelijke verdeeldheid ten diepste zonde”
Ongehoorzaamheid aan God, dát is de kerkelijke verdeeldheid ten diepste, zo zei ds. H. Hoksbergen zaterdagavond in Amersfoort. „Omdat de gelovigen niet de eenheid vormen die God van hen vraagt. En ongehoorzaamheid aan God: de Bijbel noemt dat zonde. En als die blijft voortduren, betekent dit dat zij blijven líggen in de zonde.”
De predikant van de gereformeerde kerk vrijgemaakt in Spakenburg-Zuid was een van de drie sprekers op de jaarlijkse landelijke gebedssamenkomst voor kerkelijke eenheid, georganiseerd door het Gereformeerd Appèl. Deze in 1992 gestarte beweging van leden uit de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK), Gereformeerde Kerken vrijgemaakt (GKV) en Nederlands Gereformeerde Kerken (NGK) wil „stimuleren tot het gebed voor eenheid onder christenen.”
Groot was de opkomst zaterdag niet: nog geen 75 personen woonden de bijeenkomst in kerkgebouw De Lichtkring bij. „Maar”, zei Klaas van Breugel van de werkgroep van het Gereformeerd Appèl in zijn slotwoord, „op onze Doorgeefbrief zijn zo’n 1000 mensen geabonneerd. Er leven dus heel veel meer mensen met ons mee dan er hier nu zitten.”
Drive
”Vele leden - Eén lichaam” luidde het thema waarover ds. Hoksbergen sprak. Aanleiding vormde 1 Korinthe 12:12. „De gelovigen horen bij elkaar zoals leden van een lichaam bij elkaar horen”, zo stelde de predikant. „Dit bijbelse beeld, dat Paulus op meerdere plaatsen gebruikt, mag ons wel bewaren voor vrijblijvendheid, voor slapheid. De verschillende lichaamsdelen kúnnen niet zonder elkaar. En zo zou het voor gelovige mensen ook moeten zijn. Dat ze elkaar gaan zoeken als die eenheid er niet is. Dat zou hun drive moeten zijn.”
Prof. dr. J. W. Maris, hoogleraar aan de Theologische Universiteit van de CGK in Apeldoorn, ging nader in op het thema ”Eén Hoofd - Eén lichaam”, naar aanleiding van Kolossenzen 1:18. Hij verklaarde zich altijd aangesproken te hebben gevoeld door het Gereformeerd Appèl. „Het is geen beweging van onderop die voorloper wil zijn tot beschaming van de kerkelijke autoriteiten, maar een beweging die bij het begin begint. Bij het gebed. En daar ligt de sleutel tot de weg die we moeten zoeken. Bij Hem moeten we zijn, ons Hoofd.”
Iemand die zich het eigendom van Jezus Christus weet, kan eigenlijk geen vrede hebben met de huidige stand van zaken op het kerkelijk erf, stelde prof. Maris. „Zelf ben ik actief en intensief betrokken bij de gesprekken over kerkelijke eenheid. Ik ben er ook heilig van overtuigd dat dit moet. Maar het gevaar van deputaatschappen en commissies is dat ieder de wacht betrekt bij zijn eigen identiteit, zijn eigen territorium. De eigenlijke identiteit van de kerk wordt echter niet bepaald door de naam van een kerkverband, CGK, GKV, NGK; maar door het Hoofd, Jezus Christus. En dat Hoofd heeft maar één lichaam. Dat zou ons de onmogelijkheid van de kerkelijke verdeeldheid moeten doen beseffen. Wat hebben we dan meer nodig dan Hem?”
Kruimelwerk
Als derde voerde dr. J. Dekker, Nederlands gereformeerd predikant te Amstelveen, het woord. ”Grenzen doorbroken”, luidde het thema waarover hij sprak, naar aanleiding van Jesaja 19:23-25. In dit schriftgedeelte wordt een heel rijke belofte gegeven, zei hij. „„Samen zullen zij de Heere dienen”, klinkt het uit de Nieuwe Bijbelvertaling. Wie zijn die zij? Het zijn de Egyptenaren en de Assyriërs, twee grootmachten die in de tijd van het Oude Testament nooit anders dan als elkaars aartsvijanden bekendstonden. En toch: op een dag zal er een weg tussen hen lopen, staat er. Wonderlijk, deze weg zullen zij gebruiken om in vrede met elkaar om te gaan, om samen de Heer te dienen. Zo ver kan de Geest dus gaan in het doorbreken van grenzen, in het doorbreken van vijandschap.”
Wij zouden het geweldig vinden als onze kleine gereformeerde kerken bij elkaar zouden komen, merkte de Amstelveense predikant op. „Maar dat is blijkbaar nog peanuts, kruimelwerk bij wat de Heere Zelf in gedachten heeft. En als we een God hebben Die zelfs de grenzen tussen Egypte en Assyrië kan doorbreken, zouden we dan als gereformeerden werkelijk niet in staat zijn samen de Heer te dienen?”
Jesaja 19 gaat nog verder, aldus dr. Dekker. „Aan het slot wordt Egypte „Mijn volk” genoemd en Assyrië „het werk van Mijn hand.” Israël wordt hier in plaats van als eerste als derde genoemd. Zo ver gaat Gods plan: dat zelfs Egypte en Assyrië mogen delen in de zegen van Gods verkiezing. Hier doorbreekt God de grenzen die Hij Zelf had gemaakt. En wie kan deze profetie lezen zonder aan Pinksteren te denken? In Jesaja 19 heeft God Zijn volk Israël op een bijzondere manier bij zijn roeping bepaald. En de kernvraag voor Israël, en na Pinksteren ook voor ons, is: In hoeverre zijn wij bereid om samen de Heer te dienen? En daarin tot zegen te zijn voor de wereld?”