Onderduikers houden van elkaar
Honderden tijdens de oorlog ondergedoken joodse kinderen zijn de komende dagen samen op een congres in Amsterdam. Ook Max Arpels Lezer komt om ervaringen te delen. „Als je eindelijk eens kunt spreken met iemand die hetzelfde als jij heeft ervaren, ga je op een bepaalde manier van hem houden.”
Max Arpels Lezer (68) is vrij gemakkelijk door de oorlog heengekomen, vindt hij zelf althans. „Het had erger gekund. Sommigen waren alles kwijt, ik had tenminste mijn vader nog.”
Maar alleen zijn achternaam al herinnert aan de verschrikkingen die zijn familie in ’40-’45 zijn aangedaan. „Van mijn moeders kant was niemand meer teruggekomen, ook zijzelf is al in 1942 in Auschwitz vermoord. Ik was het enige nog levende lid van haar familie.”
Max Lezer heeft in de jaren tachtig een verzoek ingediend om de familienaam van zijn moeder, Arpels, aan zijn achternaam mocht toevoegen. „Dat is per koninklijk besluit goedgekeurd. Buitengewoon mooi natuurlijk. Ik heb inmiddels kleinkinderen en met hen leeft moeders familienaam toch verder.”
Ondank de trieste feiten blijft Arpels Lezer nuchter over de oorlog. „Sommige kinderen hebben in de kampen gezeten. Ik zat in een dorp in Friesland. Helemaal alleen, dat wel, maar ik kon er iedere dag naar school.”
Dat hij zo veel vrijheid kreeg was omdat het Friese Tzummarum zijn mond dicht hield over de jonge Max. „Terwijl het hun daar heus wel is opgevallen dat ik anders was. Ik was nota bene de enige met zwart haar in het dorp, de rest bestond uit blonde Friezen.”
Na de oorlog wilden zijn onderduikouders nog een paar jaar voor hem zorgen, maar in 1948 ging de 12-jarige Max weer bij zijn vader wonen in Amsterdam. Het kostte hem moeite zich aan te passen aan het drukke leven daar. „Ik had tot die tijd bijvoorbeeld praktisch nooit schoenen gedragen, of gewone kleren. In Friesland liep je in een overall, behalve op zondag. En iedere dag had je klompen aan.”
Langzaam wende Arpels Lezer weer aan het leven in de hoofdstad. Hij trouwde er later zelfs met een joodse vrouw, tot zijn eigen verbazing. „Ik hield altijd meer van blond.”
Hij bouwde een maatschappelijk leven op en dacht weinig na over de oorlog. „Hoe gaat dat: Je hebt je werk en je gezin. Pas toen in de jaren tachtig mijn werk afnam, ging ik terugkijken. Eerder had ik daar nooit te rust voor genomen. En vergeet niet: de oudere generatie wilde nooit praten over het verleden. Mijn familie ook niet, met geen woord.”
Arpels Lezer is een van de organisatoren van het internationale congres ”Still going strong”, dat vrijdag begint. Er worden lezingen gehouden, zoals door nazi-jager Serge Klarsfeld. Maar ook zijn er workshops, met titels als ”Opgroeien zonder ouders” of ”Levensverhalen schrijven”.
Het jaarlijkse congres is een uitvloeisel van een grote bijeenkomst die in 1992 in New York is gehouden, vertelt Arpels Lezer. „Dat was de eerste keer dat ondergedoken kinderen uit de oorlog elkaar opzochten. Er kwamen toen 15.000 mensen op af.”
Er blijken veel overeenkomsten in de ervaringen van ondergedoken kinderen. „Zoals het moeten doorleven zonder een of beide ouders. Of het als joods kind ineens jarenlang moeten meedraaien in een katholiek of protestants gezin. Je bent hier onder gelijkgestemden.
Je komt tot de gekke gewaarwording dat je soms beter met iemand uit Polen kunt praten dan met iemand die je al jaren kent. Je eigen kinderen kun je bijvoorbeeld vertellen over de oorlog, maar zij zullen nooit begrijpen hoe het was. Met lotgenoten is dat toch anders. Als je eindelijk eens kunt spreken met iemand die hetzelfde als jij heeft ervaren, ga je toch op een bepaalde manier van hem houden.”
De 600 deelnemers in Amsterdam komen van over de hele wereld. Arpels Lezer somt op: Oekraïne, Brazilië, Bermuda, maar ook Australië. „De meeste deelnemers komen uit de Verenigde Staten, want daar zijn veel joden na de oorlog heengegaan. Maar de oorsprong van iedereen is Europees.”
Een van de workshops gaat over ouder worden en heet ”Bleib gesund”, een Jiddische uitdrukking. „Dat wensen we elkaar vaak toe bij het weggaan”, zegt Arpels Lezer. „Maar het zegt ook iets over de instelling van onze generatie: we moeten door. Dus denk niet dat wij zielig zijn, absoluut niet. Door de oorlog te overleven kregen al deze mensen een nieuwe levenskans. Dat is blijven hangen. Iedereen hier heeft een enorme levensdrang; dat bindt samen.”