Verhuur van zalen door kerken vaak niet belast
Recent berichtte deze krant dat uitbaters van Nederlandse cafés, restaurants en feestzalen klagen over oneerlijke concurrentie van stichtingen en kerken die zalen verhuren voor bruiloften en partijen. Zij zouden onder een gunstiger fiscaal regime vallen en zich niet houden aan wet- en regelgeving.
Of er sprake is van oneerlijke concurrentie, hangt natuurlijk van vele factoren af. Fiscaal gezien kunnen kerken bij de verkoop van dranken onder een vrijstelling voor de BTW vallen, mits de omzet niet te hoog is. Dit betekent dat zij geen BTW in rekening hoeven te brengen aan hun ’klanten’, maar dat leidt er tevens toe dat zij zelf geen BTW terug kunnen vragen.
Een andere belasting die in dit verband voor kerken relevant zou kunnen zijn, is de vennootschapsbelasting. De vraag is echter wanneer de vennootschapsbelasting een rol zou kunnen gaan spelen zodra kerken concurrerende activiteiten gaan verrichten.
De concurrerende activiteiten zien niet alleen op de zaalverhuur op zich. Kerken die tegen betaling zalen van het verenigingsgebouw verhuren voor feesten en dergelijke zullen ook voor een natje en een droogje van de bezoekers moeten zorgen. Veelal zullen in deze zalen dan ook (tegen betaling) drankjes worden geschonken. Vaak zijn vrijwilligers actief in de bediening.
Al met al kan dat concurrentie voor de plaatselijke horeca betekenen. Als sprake is van concurrentie met andere ondernemingen, is er in principe sprake van belastingplicht voor de vennootschapsbelasting.
Dat geldt echter niet voorzover slechts sprake is van verhuur aan derden. Zolang de kerkzalen worden gebruikt voor kerkelijke doeleinden (bijbelstudie, gemeenteavonden, evangelisatiebijeenkomsten), is er sprake van ’interne’ activiteiten en kan nooit aan belastingplicht worden toegekomen. Ook als op deze kerkelijke avonden tegen betaling drankjes worden geschonken, is er in principe geen sprake van belastingplicht.
Deze regels vallen af te leiden uit de jurisprudentie: een sociëteit die slechts tegen betaling drankjes schenkt voor de aangesloten studenten, was niet belastingplichtig; een stichting die slechts ondersteunende werkzaamheden verricht aan de eigen aangesloten scholen evenmin. Eigenlijk is dan ook geen sprake van daadwerkelijke concurrentie. Wanneer de sociëteit en de stichting echter de boer op zouden gaan met hun drankjes of diensten, dan zouden zij wel tegen belastingplicht aan kunnen lopen.
Zo zijn er dus al twee voorwaarden om tot belastingplicht voor de vennootschapsbelasting te komen. Allereerst moeten de zaalverhuur en bijkomende horeca-activiteiten voor niet-kerkelijke doeleinden worden verricht (het moet gaan om „werkzaamheden die in het economische verkeer” plaatshebben). Daarnaast moeten de zaalverhuur en bijkomende horeca-activiteiten concurrentie betekenen voor andere ondernemingen.
Lopen kerken die zalen aan derden verhuren op basis van beide voorwaarden nu per definitie tegen heffing van vennootschapsbelasting met hun commerciële zaalverhuuractiviteiten? Nee, niet altijd. De vennootschapsbelasting is een belastingheffing over de winst. Zolang de kosten van zaalverhuur (inclusief eventuele afschrijving) en drankverstrekking hoger zijn dan de opbrengsten, hoeft dus in de praktijk geen vennootschapsbelasting te worden betaald (hoewel wel sprake is van belastingplicht).
Verder geldt nog een speciale vrijstelling van vennootschapsbelasting voor goededoeleninstellingen. Kerken zijn als een dergelijke instelling aan te merken. Zij kunnen dus een beroep doen op de vrijstelling, onder de voorwaarde dat het streven naar winst óf geheel ontbreekt, óf van bijkomstige betekenis is. Bovendien zullen de overschotten moeten worden besteed in het algemeen belang.
Nu zal dit bij kerken in de regel het geval zijn (kerkelijke activiteiten vallen ook onder het algemeen belang). Er is echter nog een voorwaarde. De winst uit commerciële activiteiten mag niet meer bedragen dan 7500 euro per jaar of niet meer dan 37.500 euro in de voorafgaande vier jaar.
Betekent dit dat een kerk die een verenigingsgebouw regelmatig verhuurt aan derden tegen belastingplicht aanloopt als deze bedragen worden overschreden? Naar mijn mening niet altijd. Uitgaven gedaan in het algemeen belang zijn immers aftrekbaar. Omdat de winst bij kerken veelal zal worden besteed om kosten in het kader van het kerkbeheer te bestrijden, zal de winst na aftrek van deze kosten uiteindelijk op nihil kunnen worden berekend. In dat geval is de vrijstelling naar mijn mening dus toch van toepassing.
Bij deze voorzichtige conclusie rest wel de opmerking dat de wettelijke regeling niet altijd uitblinkt door duidelijkheid. Bovendien zal ernstige concurrentieverstoring sneller tot belastingplicht kunnen leiden. Duidelijk mag zijn dat de heffing van vennootschapsbelasting wel mee zal vallen wanneer slechts op zeer beperkte schaal zalen worden verhuurd. Het commerciële en concurrerende karakter is in dat geval ook gering. Verhuur en horeca-activiteiten op meer regelmatige schaal kunnen echter leiden tot belastingplicht.