Cultuur & boeken

Vlees noch vis

Titel:

29 June 2005 10:18Gewijzigd op 14 November 2020 02:42

”De openbaring aan Hendrik Vis”
Auteur: Gertjan van Dijk
Uitgeverij: Pimento, Amsterdam, 2005
ISBN 90 499 9994 8
Pagina’s: 271
Prijs: € 17,50. Het is in om een strenggeformeerde opvoeding literair te verwerken. Steeds vaker stoeien schrijvers met hun persoonlijke besognes om ze vervolgens op het bordje van de lezer te deponeren. Het rijtje recente voorbeelden dijt gestaag uit: Rob van Essen, Robert Haasnoot, Jan Siebelink, Arjan Visser, Harmen Wind. Sommigen doopten hun pen in azijn, anderen zijn mild en meevoelend. Gertjan van Dijk, Kampenaar van geboorte, doet een duit in het zakje met ”De openbaring aan Hendrik Vis”.

Gertjan van Dijk (1952) kent de gereformeerde gezindte van binnenuit. Hij groeide op in „een streng bevindelijk-gereformeerd milieu” zoals de omslag van het boek meldt: de gereformeerde gemeente van Kampen. Zijn vader zat bijna 25 jaar namens de SGP in de gemeenteraad.

Van Dijk maakte bovendien studie van de kring waaruit hij voortkwam. In 1996 verscheen ”Het geloof der vaderen. De denkwereld van de bevindelijk gereformeerden”, een wat afstandelijke, maar welwillende „zoektocht naar antwoorden op vragen van vroeger”, zoals hij indertijd in een interview met het Reformatorisch Dagblad aangaf. Van Dijk stoorde zich vooral aan de leer van de uitverkiezing (de mens kan niets aan zijn heil bijdragen) en aan de gedachte dat de mens vanaf zijn geboorte verdorven is. Redenen voor hem om geloof en kerk de rug toe te keren.

Toch bleek een pseudo-wetenschappelijke analyse ontoereikend om met het verleden in het reine te komen. Van Dijk ruilde het fileermes in voor een agressief oplosmiddel: een sterk autobiografische roman die God het zwijgen oplegt.

Hoofdpersoon Hendrik Vis is enig kind. Zijn ouders, de meester op school, de dominee houden hem voor dat hij naar de hel gaat als hij niet bekeerd wordt. Vooral de moeder prent hem in dat hij niet deugt: „’Alles wat we doen is waar-de-loos’, zei ze. Ze sprak dat woordje ’waardeloos’ langzaam en met veel nadruk uit. Ze voedde mij met die gedachte, ’s morgens, ’s middags en ’s avonds, en ze smaakte bitter als gal.”

Vragen
Al jong -hij is negen- denkt Hendrik na over de diepste levensvragen. „Ik vroeg me af waarom God eigenlijk zo weinig mensen had uitverkoren om Zijn kind te worden en waarom hij me geboren had laten worden als ik toch niets kon doen dat goed was in Zijn ogen en ik dus naar de hel zou gaan. Af en toe, wanneer ik ’s avonds in bed lag, diep verscholen onder de dekens, vond ik God gemeen en had ik een hekel aan alle mensen en vooral aan mijn vader en moeder. Maar dat zei ik nooit hardop, dat durfde ik niet.”

Merkwaardig genoeg probeert Hendrik zich bij het ouder worden niet te ontworstelen aan de geestelijke druk die hij ervaart. Eigenlijk maakt hij helemaal geen ontwikkeling door; hij wordt zelfs niet merkbaar ouder. Nadat zijn vader hem zijn bekeringsgeschiedenis heeft verteld, inclusief afgekeurde roeping tot het predikambt, krijgt de jongen visioenen. Een „man Gods” verschijnt aan hem en zegt hem wat hij moet doen. „Ik stond op een berg en keek uit over een immense watervlakte en ik zag dat God het Woord niet was, maar de Stilte, die volkomen is en heerst van eeuwigheid tot eeuwigheid.”

Dat brengt Hendrik ertoe zijn Bijbel te verscheuren om zich helemaal te laten leiden door de Man van zijn visioenen.

Het is niet eenvoudig uit het verhaal op te maken wat Van Dijk met deze roman beoogt. Kritiek op een al grote nadruk op persoonlijke bevinding in reformatorische kring ten koste van het vertrouwen op Gods Woord zou te billijken zijn geweest. Het vinden van een gezond evenwicht tussen gevoel en geloof in prediking en opvoeding is van groot belang. Doorslaan naar de ene of de andere kant levert schade of zelfs beschadiging op. Zeker als er gevoelige kinderharten in het geding zijn.

Zwijgen
Maar Van Dijk gaat veel verder. De Bijbel belandt in de prullenbak of verandert (in een droom van Hendrik) in een agressieve meeuw die de predikant de tong uit de mond rukt. Wat overblijft is een God Die zich weliswaar aan Hendrik openbaart, maar tegen Wie hij niets hoeft te zeggen „omdat Hij woorden gebruikte noch verlangde.” En omdat Hendrik zich „Zijn kind” weet, zwijgt hij de rest van zijn leven. Daarmee is zowel het kind als het badwater weggespoeld.

Intussen verpakt Van Dijk zijn agressieve zuur in een goedkope plastic fles. Tussen de gebeurtenissen in het boek valt maar zelden een oorzakelijk verband te ontdekken. Zo komen er onwaarschijnlijk veel mensen (bijna) om het leven; en vaak is Hendrik er direct bij betrokken. Boekhandelaar Hubelot verbrandt in zijn woning omdat Hendrik een lucifer op een boek laat vallen. Zijn schoolvriendinnetje Anna doet een zelfmoordpoging. Klasgenoot Jaap sterft in de klas. Vriendje Eric verdrinkt omdat Hendrik hem in het water duwt. Oma valt thuis van de trap. Jacob, medepatiënt in het sanatorium, berooft zich van het leven nadat Hendrik hem een dubieuze mop heeft verteld.

Het vreemde is dat Hendrik door dit alles volstrekt onaangedaan blijft. Wat zich in zijn innerlijk afspeelt, onttrekt zich aan de waarneming. De enige emoties die hij vertoont hebben betrekking op zijn angst voor de hel. Zoals die ene keer dat hij tegen zijn zin -het staat voluit genoteerd- vloekt. Maar verder is hij een zielloos ijskonijn voor wie de dood van zijn medemens kennelijk past in het plan van een rechtvaardige God.

Als Van Dijk hiermee wil aangeven dat de bevindelijk gereformeerde leer harteloze en gevaarlijke mensen maakt, schiet hij zijn doel ver voorbij. Daarvoor zijn de gebeurtenissen en de manier waarop de hoofdpersoon erop reageert te onnatuurlijk. Kennelijk beseft Van Dijk niet dat in de fictieve wereld van een roman zaken hun eigen samenhang en logica moeten hebben.

Om de lezer werkelijk te raken, had Van Dijk moeten beschrijven hoe desastreus zijn opvoeding zijn gevoelsleven zou hebben beïnvloed. Wat dat betreft kan hij veel leren van Roeltje Langenberg, die met haar roman ”De zoom van zijn kleed” (1995) een indringend -en daardoor veel gevaarlijker- beeld schetst van de ervaringen uit haar jeugd.

Het schrijven van een roman is een ander vak dan het beschrijven van een bevolkingsgroep. Fictie moet het hebben van beelden; uitleg kan verstorend werken. Als zijn ouders bij Hendrik op ziekenbezoek komen -hij ligt met tbc in een sanatorium- hebben ze kennelijk ruzie. De moeder vertrekt uiteindelijk omdat ze zonder haar man met de trein naar huis wil. „De zuster schoof het potje met plastic bloemen dat op het tafeltje stond een centimeter of tien naar links en zette de stoel schuin, alsof ze het een beetje gezelliger voor me wilde maken.” De lezer begrijpt: „Ze had de spanning gevoeld maar dat wilde ze niet laten merken.”

Pleziervaartuig
Qua stijl rammelt het boek hier en daar. Af en toe gebruikt Van Dijk een aardig beeld („De leugen gleed over mijn lippen alsof het een pleziervaartuig was op een mooie zomerdag maar in mijn binnenste stormde het.”) Maar storende taalfouten („Maar als het nog eens gebeurd…”) en foute zinnen („Grote plantenpotten stonden her en der over de serre verspreid, de meeste waren echter op sterven na dood”, „Het gefluister hield ongeveer een minuut aan, maar beslist niet langer want toen barstte er hoog boven mij een machtig koor van duizenden stemmen los in een luide jubelzang”) mogen de eindredactie niet passeren. En dat een achttienjarige jongen zich nog niet hoeft te scheren en zich door zijn vader laat voorlezen uit de kinderbijbel komt, zacht gezegd, wat vreemd over.

Spannend is het boek op geen enkele bladzijde. Het verhaal (dat nauwelijks samenhang vertoont) kabbelt rustig voort. Waar de spanning even dreigt op te lopen, weet Van Dijk die vakkundig te neutraliseren. Te betreuren is dit alles niet want daarvoor is Van Dijks boodschap te venijnig.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer