Lager sterftecijfer allochtonen dan verwacht
Het sterftecijfer van allochtone Nederlanders ligt gelijk of zelfs lager dan dat van autochtone Nederlanders. Dat betekent dat er onder immigranten uit niet–westerse landen minder mensen doodgaan dan verwacht. In de landen waar zij vandaan komen ligt het sterftecijfer juist aanzienlijk hoger dan in Nederland.
Onderzoekster V. Bos onderzocht tussen 1995 en 2000 de sterftecijfers van Nederlanders en van immigranten of hun kinderen uit Afrika, Azië, Suriname en de Antillen. Ze promoveert donderdag op haar onderzoek aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Voor de Irakezen en Iraniërs voert Bos als verklaring aan dat vooral hoger opgeleiden naar Nederland komen. Mensen met een goede opleiding eten over het algemeen gezonder en gaan dus minder snel dood.
Bos denkt verder dat migranten in Nederland sneller de vruchten plukken van een betere preventie en gezondheidzorg dan dat ze slechte westerse eetgewoonten overnemen. De meeste groepen Nederlanders met wortels in niet–westerse landen gaan pas geleideljk meer roken, drinken en ongezonde vetten tot zich nemen en minder bewegen.
Jonge allochtonen hebben echter een betrekkelijk hoog sterftecijfer door infectieziektes, ongevallen en geweld. De oudere allochtoon bezwijkt minder vaak aan kanker en hart– en vaatziekten dan de Nederlandse oudere.
Hoewel de meeste groepen migranten even hoge of gunstiger sterftecijfers kennen dan geboren Nederlanders, zijn er wel een paar uitzonderingen. Onder Turkse en Surinaamse mannen en Indonesische vrouwen was de sterfte iets hoger, onder mensen uit Nigeria, Ethiopië, Sudan en Somalië zelfs aanzienlijk hoger.