Het zou spoken op de ”Covenanters Prison”
”Covenanters Prison” staat er op het bordje. Het hek is gesloten. Het zou hier soms spoken, zeggen sommigen. Nietsvermoedende wandelaars zouden al geconfronteerd zijn met geestesverschijningen. En daarom mag je er niet meer in. Alleen met een gids, of met iemand van de kerk. ”Covenanters Prison”, de gevangenis voor bijbelgetrouwe Schotten.
De ”prison” is een hoekje van de begraafplaats van de Greyfriars Kirk in Edinburgh. Door de spijlen van het hek heb je een aangrijpend uitzicht op een heleboel aan elkaar geschakelde grafmonumenten. Wat je dan ziet, lijkt wel een beetje op een straatje met oude huizen. Links en rechts, allemaal graven, metershoog, met daartussen een lege strook grond, tientallen meters lang.
Op deze plaats werden de covenanters begraven. Dat waren mensen die in het begin van de zeventiende eeuw in Schotland gezamenlijk een dam opwierpen tegen de macht van Rome, tegen de invloed van de Engelse koningin op de kerk en die erkenning wensten van de protestantse godsdienst. Dat mocht natuurlijk helemaal niet, van Rome niet en van de koningin niet. En daarom werden ze vervolgd, gemarteld en gedood. En hier zijn ze dan ook begraven. Alsof ze er zelfs in hun dood niet echt meer bij hoorden.
De covenanters hadden een plechtig verbond gesloten. Op 28 februari 1638 werd in de Greyfriars Kirk dit ”National Covenant” getekend. Duizenden mensen plaatsten, onder vasten en bidden, hun handtekening, waardoor zij verklaarden zich verbonden te weten aan God en aan Zijn dienst. Met hun handtekening verplichtten zij zich „tot het aanhangen en verdedigen van de ware religie, het afschaffen van alle liturgische vernieuwingen en het met alle wettige middelen streven naar herstel van de zuiverheid en vrijheid van het Evangelie.” Dit covenant, waarin men opkwam voor de rechten van Christus op Zijn Kerk, zou een van de belijdenisgeschriften van de Schotse Kerk worden.
Het beroemde kerkhof van de Greyfriars Kirk in Edinburgh dateert uit 1526. Vóór die tijd begroef Edinburgh zijn doden in de St. Giles Cathedral (de kerk van John Knox). Toen daar geen ruimte meer was, werd de kerkhof van de greyfriars aangewezen als begraafplaats. (De naam greyfriars herinnert aan de monniken met grijze pij van het franciscanerklooster dat voor de Reformatie op deze plaats had gestaan.)
Recent luidde de beheerder van deze kerkhof, de Greyfriars Kirkyard Trust, de alarmklok. De begraafplaats blijkt ernstig in verval te zijn. Eeuwenlange weersinvloeden, onkruid en vandalisme hebben de begraafplaats tot een rommeltje gemaakt. Beheerders zijn bezorgd over de toestand van de dodenakker. Meer dan 2 miljoen euro is nodig om de begraafplaats in ere te herstellen. Inmiddels is men begonnen met het restaureren van de eerste graven.
Het Greyfriars-kerkhof ligt waar de Candlemakers Row en de George IV Bridge bij elkaar komen, aan de Greyfriars Place, rond de gelijknamig kerk. Het ligt een beetje buiten het gewoel van het centrum van Edinburgh. Bij de ingang wordt gewezen op excursies en rondleidingen over deze grafplaats.
Meterslange boomwortels kruipen onder paden door. Zerken liggen achterovergevallen op hun rug. Stenen zijn scheefgezakt of gebroken. Teksten zijn onleesbaar. De hele boel zit onder de vogelpoep en menselijke viezigheid. Achter de kerk staat een achtergelaten bouwkeet.
Stil is het hier. Daarom is het ook een beetje een hangplek geworden. Twee zwervers schuilen achter een groot graf voor de regen, in de ene hand een fles, in de andere hand een peuk. Twee restaurateurs zijn met eindeloos geduld een zerk aan het opknappen. Een oude heer bestudeert aandachtig de graftekst op het zogenaamde martelarenmonument. Daaronder liggen zo’n honderd slachtoffers uit de oorlog tegen de covenanters.
Sommige grafmonumenten zijn zo groot dat ze lijken te behoren tot de achtertuintjes van de aangrenzende woningen. Er zijn wanstaltig grote mausolea voor architecten en juristen, voor handelaren en predikanten, dichters en artsen, allemaal oude graven en obelisken, bemost en scheefgezakt.
Achter de kerk staat, eenzaam op het gazon, een monument voor de historicus-dichter George Buchanan, een vriend van John Knox. Er staat op: ”Born 1506, died 1582”. Dat is het thema hier: De mens kwam en hij ging. Er is een tijd om geboren te worden en een tijd om te sterven. Iets verderop ligt Alexander Henderson, een van de opvolgers van John Knox. Thomas McCrie (de kerkhistoricus die een biografie over John Knox schreef) werd hier ook begraven.
De beroemde Kirkyard behoort, samen met de uit 1620 daterende Greyfriars Kirk, tot de Church of Scotland. De kerk heeft zich ten doel gesteld een „plaats van liefde en vergevingsgezindheid” te zijn. De kerkdeuren staan open. Een gastvrije dame deelt vriendelijke folders uit. Achter in de kerk draait een videopresentatie over de kerk en over het gesloten covenant.
Weet de gastvrouw misschien ook iets over dit covenant? Ze knikt: „Dat was een verbond gesloten door fundamentalistische christenen.” Bereidwillig wijst ze op de voet van de kansel. In het hout is de tekst gekerfd: „Here was signed the National Covenant, 1638.”
De zeventiende-eeuwse kerk zelf kreeg recent van het Heritage Lottery Fund een bedrag toegekend van ruim 1 miljoen euro ten behoeve van de reparatie van dak, metselwerk en gebrandschilderd glas.
De ”Covenanters Prison” ligt achter in een hoek van de begraafplaats. Helemaal vooraan staat een monumentje voor een hond. Voor Bobby, de terriër. Dit kerkhof is misschien wel het bekendst geworden door het verhaal van ”Greyfriars Bobby”, de trouwe hond die veertien jaar lang de wacht hield bij het graf van zijn baas.
Bobby. Een bijzondere hond. Een hond met een dosis trouw die bij mensen weinig gevonden wordt. Bobby was de hond van de politieagent John Gray. Toen Gray in 1858 begraven werd, wandelde Bobby achter de begrafenisstoet mee. Toen de droeve plechtigheid beëindigd was, legde hij zich neer bij het graf van zijn baas. En daar bleef hij liggen. Als het al te hard regende, schuilde Bobby even bij de kerk. Eten en drinken kreeg hij van kerkhofbezoekers.
Toen Bobby doodging, in 1872, werd hij naast zijn baasje begraven. Naderhand was er een barones, mevrouw Burdett-Coutts, die zo getroffen was door het verhaal van Bobby, de terriër, dat zij voor de ingang van de begraafplaats bij een waterfontein een bronzen beeld voor hem oprichtte: een zuiltje met daarop een kleine langharige hond. Bobby dus. De meeste kerkhofbezoekers komen hier vooral voor hem.