HHK in hoger beroep tegen tussenvonnis rechter
De Hersteld Hervormde Kerk heeft hoger beroep aangetekend tegen een tussenvonnis van de rechtbank van Utrecht in de ”verklaring voor recht”-procedure. In het hoger beroep worden door de HHK, naast de landelijke Protestantse Kerk, „om louter technische redenen” ook de 55 hervormde gemeenten gedaagd, die voor 1 mei 2004 de procedure waren begonnen.
Dat heeft mr. W. H. van Baren, een van de advocaten namens de Hersteld Hervormde Kerk in de ”verklaring voor recht”-procedure, desgevraagd meegedeeld.
In deze zogenaamde bodemprocedure vragen de eisers de rechter uit te spreken dat de vereniging van de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Evangelisch-Lutherse Kerk tot de Protestantse Kerk in Nederland onwettig is. Bovendien willen ze dat de rechter hun toestaat zich de voortzetting te noemen van de hervormde gemeenten in de Nederlandse Hervormde Kerk met behoud van naam en goederen.
Volgens Van Baren gaat het in het hoger beroep tegen het tussenvonnis, dat op 13 april is gewezen door de rechtbank in Utrecht, om een puur technische kwestie. „De Utrechtse rechtbank heeft toen namelijk uitgesproken dat hersteld hervormde gemeenten zich wel mogen voegen in de ”verklaring voor recht”-procedure, maar dat zij geen eigen vorderingen mogen instellen. Concreet kan dat betekenen dat, wanneer de oorspronkelijke eisers zich uit de bodemprocedure zouden terugtrekken, er geen rechtzaak meer over is.
Omdat de ”verklaring voor recht”-procedure voor 1 mei 2004 gestart is, zijn volgens de HHK de oorspronkelijke eisers nu die gemeenten die zich hebben aangesloten bij de HHK. De PKN stelt zich echter op het standpunt dat de oorspronkelijke eisers van kleur zijn verschoten tot hervormde gemeenten binnen de PKN. Als dat juist is, zouden die gemeenten zich nu terug kunnen trekken uit de ”verklaring voor recht”-procedure.”
Dus het gaat niet om een nieuw geding dat de Hersteld Hervormde Kerk aanspant tegen 55 hervormde gemeenten in de PKN?
„Absoluut niet. Het gaat om de lopende ”verklaring voor recht”-procedure. Populair gezegd is de vraag die in dat geding centraal staat: Zijn de hervormde gemeenten met de vorming van de Protestantse Kerk in Nederland alleen van kleur verschoten, of zijn zij als gemeenten buiten de PKN blijven voortbestaan. De PKN zegt dat ze van kleur verschoten zijn en daarmee onderworpen aan de nieuwe kerkorde; de HHK zegt dat dat niet het geval is. Zij stellen dat gemeenten die niet meegegaan zijn met de kerkvereniging, de oorspronkelijke hervormde gemeenten voortzetten.
Het is allemaal echter bijzonder ingewikkeld geworden omdat de PKN zich op het standpunt stelt dat de gemeenten die die procedure oorspronkelijk hadden aangespannen, nu juridisch gezien deel uitmaken van de PKN. Om de hersteld hervormde gemeenten nu op een juiste manier te integreren in de procedure moesten zij het recht van voeging krijgen. Dat is verleend. Maar om nu te voorkomen dat ze straks wel eisers zijn, maar geen eigen vordering in mogen stellen, hebben we de rechter ook om het verlenen van het recht van tussenkomst gevraagd. Om dat juridisch op een goede manier te doen, moesten we dat verzoek ook aan alle oorspronkelijke eisers richten.”
Stel: de rechter blijft in hoger beroep bij zijn uitspraak en geeft u wel het recht te voegen, maar niet het recht van tussenkomst. Wat betekent dat voor de ”verklaring voor recht”-procedure?
„Dat zou kunnen betekenen dat er straks wel een rechtszaak is, maar zonder een eis, zonder een vordering. Wanneer namelijk de oorspronkelijke eisers zich collectief uit het proces terugtrekken, kan dat betekenen dat de gemeenten die zich mochten voegen, straks in een procedure zitten waarin de oorspronkelijke vordering niet meer op tafel ligt omdat de oorspronkelijke eisers zich hebben teruggetrokken. Anders is de enige mogelijkheid een geheel nieuwe procedure te beginnen tegen de hervormde gemeenten binnen de PKN, waardoor het nog langer duurt voordat er duidelijkheid ontstaat. Dat willen wij met dit hoger beroep voorkomen.”
Maar als de rechter u wel het recht van tussenkomst verleent, dan kunnen de hersteld hervormde gemeenten ook andere vorderingen op tafel leggen.
„Dat ligt er heel erg aan hoe de uitspraak geformuleerd wordt. Het is ook niet onze inzet.”
Dus u brengt, namens de hersteld hervormde gemeenten, geen vorderingen in over bijvoorbeeld de plaatselijke goederen?
„Het gaat er nu in eerste instantie om dat de gemeenten die zich voegen de oorspronkelijke eis in de procedure kunnen handhaven. Namelijk: laat de rechter uitspreken dat de hersteld hervormde gemeenten de wettige opvolgers zijn van de hervormde gemeenten in de Nederlandse Hervormde Kerk. Daarnaast is de rechter gevraagd zich uit te laten over de wijze waarop tot een boedelscheiding moet worden gekomen. Wat de rechter ook uitspreekt, feit blijft dat er twee gemeenten zijn die plaatselijk tot een goede regeling moeten komen. Als het gaat om de concrete toewijzing van goederen aan de ene of de andere partij, dan zal dat niet in deze procedure geregeld worden. Dat moet dan in afzonderlijke procedures gebeuren die gaan over de plaatselijke situatie.”
In hervormde en hersteld hervormde gemeenten is veel onrust ontstaan over dit door de HHK aangespannen hoger beroep.
„Dat begrijp ik. Maar duidelijk moet zijn dat er nu niet ineens een nieuwe procedure wordt aangespannen tegen de hervormde gemeenten in de PKN door de plaatselijke hersteld hervormde gemeenten of door de landelijke Hersteld Hervormde Kerk. Het gaat hier om een juridische kwestie die nodig is om een uitspraak te krijgen in de al lopende verklaring voor rechtprocedure. Daartoe moeten nu ook de oorspronkelijke eisers gedaagd worden.”
Het hoger beroep dient op 23 juni bij het gerechtshof in Amsterdam, het hof waaronder de rechtbank van Utrecht resorteert.