Wind mee, stroom tegen
Titel:
”Wind mee, stroom tegen - 100 jaar Natuurmonumenten”; in opdracht van de Vereniging Natuurmonumenten geproduceerd door uitgeverij Terra Lannoo, Warnsveld, 2005
ISBN 90 70099 44 6
Pagina’s: 250
Prijs: onder andere te koop in de zes bezoekerscentra van Natuurmonumenten, bij Ecomare en Naturalis, via www. natuurmonumenten.nl/winkel en via de bon in het ledenblad Natuurbehoud; ledenprijs € 24,95, niet-ledenprijs € 29,95; prijzen excl. verzendkosten. „Wie het scheppingsverhaal gelooft, is in één klap van veel moeilijkheden af, maar heeft tevens een veel grotere verantwoordelijkheid voor het geheel. Je ziet ook dat de kleine christelijke partijen in hoge mate op de bres staan voor natuur, milieu en landschap, veel meer dan het CDA. Vanuit je beleefde verantwoordelijkheid ten opzichte van de Schepper zou het natuurlijk ook de limit zijn als je de schepping van God op grove manier verwaarloosde.”
„Typisch Frits”, zeggen mensen die hem wat beter kennen als ze iets van hem lezen. Bovenstaande uitspraak van Frits Maas, auteur van ”Wind mee, stroom tegen - 100 jaar Natuurmonumenten”, dateert uit het najaar van 2000. Hij deed die in een paginagroot interview in deze krant ter gelegenheid van zijn afscheid bij de oudste particuliere natuurbeschermingsorganisatie van ons land.
Daarin beleed hij onder andere liever met een loep het veld in te gaan dan met een verrekijker. „Da’s bovendien handiger. Spinnetjes, kevertjes, wormpjes, je weet niet wat je ziet. Je scoort natuurlijk slecht met een regenworm op je kleurencover. Daar is ook moeilijk een glamourfoto van te maken en daarom blijft de functie van dat dier onderbelicht. Het altijd maar inzoomen op de grote en aaibare dieren doet echter tekort aan het fundament van leefgemeenschappen.”
Maas’ proza -soms bijna, vaak geheel poëtisch van karakter- vulde een kwarteeuw lang alles wat de Vereniging Natuurmonumenten liet drukken. Het ledenblad, de folders, brochures, kalenders, programmaboekjes, advertenties, voorwoorden, flapteksten en speeches van voorzitters: „Daarvoor moet je Frits vragen.”
Geen wonder dus dat de jarige vereniging Maas benaderde voor het schrijven van het jubileumboek, ook al legde hij eind 2000 officieel de pen neer. Gezien de omvang, veelzijdigheid, nauwkeurigheid en gedegenheid van het boek moet hij vrijwel direct in aansluiting op zijn loopbaan aan deze megaklus zijn begonnen. Hij kent de club van haver tot gort en spreekt vrijmoedig van binnenuit, houdt de jarige organisatie en de samenleving die erin participeert onbekommerd spiegels voor.
Eigenwijzigheid
Het boek ademt de sfeer van weleer. „Frits hoeft alleen maar zijn wenkbrauwen op te trekken: voor de goede verstaander is dat al voldoende. De milde spot en ironie die hem aankleven, verhullen een grote betrokkenheid bij het onderwerp niet. Hij is altijd weer de relativerende factor in het geheel. Zijn objectiviteit en vooral ook een zekere graad van eigenwijzigheid maken zijn producten meer dan de moeite waard”, zei een collega destijds over hem. Dat alles geldt onverkort voor ”Wind mee, stroom tegen”, het boek dat het eeuwfeest van Natuurmonumenten nadrukkelijk markeert.
Dat begint al bij de titels van de hoofdstukken. ”Eeuwig is nog een hele tijd”, over de wortels van Natuurmonumenten. ”De lauwen opwekken, de onverschilligen bekeren”, over ledenwerving en ledenbinding. ”Een onmogelijke liefde”, over de samenwerking tussen de landbouwsector en Natuurmonumenten. Of ”Met kaplaarzen in een zap- en hype-cultuur”, over de plaats van de vereniging in de samenleving.
Elf van dit soort hoofdstukken worden in het boek afgewisseld met tien veelkeurige verhalen vol leuke feitelijkheden over evenzoveel sterk in het oog lopende bezittingen, zoals (delen van) Texel, Voornes Duin, Fochteloërveen, Wieden en Mergelland. Ook van deze bijdragen zijn de titels weer licht gekruid. ”Een licht glorieus gevoel” (het Naardermeer), ”Het lef er af te blijven” (Veluwezoom) en ”Natuur bij de stad en verderop” (het Mergelland). Zijn jubileumboeken doorgaans bladerboeken, voor dit boek geldt dat niet: het kan van begin tot eind worden gelezen, zonder een moment van verveling.
Bestuurders en ritselaars
Met begrippen als ”honderd jaar” en ”natuurbescherming” moet je bij de eendagsvlieg, de karekiet en het door de eeuwen gerijpte eikenbeukenbos niet aankomen, schrijft hij in ”Eeuwig is nog een hele tijd”. Natuurbescherming is vooral mensenwerk. „Gelukkig, dan is een eeuw plotseling wel weer wat. Een periode van ideeën en initiatieven, van doorbijten en loslaten, van succes en mislukking. Een mengelmoes van denkers en doeners, van mensen in het veld en mensen achter het bureau, van nette bestuurders en doelmatige ritselaars. Een wankel evenwicht van realo’s en fundi’s.”
Zo’n eeuw is vooral ook een zaak van al die miljoenen bezoekers van de terreinen, zegt Maas. „Bewust of onbewust zoekt men in de natuur verwondering, rust en nieuwe energie. En ook wel troost in tijden van rouw en verdriet als dat zo uitkomt. Misschien rijpt bij dat alles het besef, dat er iets is dat groter is dan onszelf. Mooi meegenomen in een egocentrische en hedonistische samenleving als de onze.” Over spiegels gesproken.
Geen enkele groep uit die samenleving wordt uitgesloten. Natuurmonumenten heeft zeker de laatste decennia bewezen een club te zijn waarvan iedereen lid kan zijn, in de eigen filosofie lid behóórt te zijn. ”Hou je van Nederland, dan ben je lid van Natuurmonumenten” was een aantal jaren de slogan. Dat je met intensief maar redelijk overleg meer bereikt dan met harde actie, heeft de vereniging gedurende haar hele bestaan bewezen.
Die houding werd haar met regelmaat kwalijk genomen, maar die lijn werd immer vastgehouden. Al waren er gedurende de hele eeuw en zijn er ook vandaag momenten waarop het ”tot hiertoe en niet verder” wél klinkt. Dat was zo bij de kwestie IJburg, dat zal weer het geval zijn mocht de overheid besluiten toch een A6/A9-verbindingsweg pal tegen het kwetsbare Naardermeergebied aan te leggen.
Zwarte randen
Terugblikken naar ruim een eeuw geleden houdt in elk geval niet in dat toen alles beter was, zoveel maakt Maas meteen in het begin -van het verder niet chronologische maar thematische boek- al duidelijk. „De goede oude tijd van het eind van de 19e eeuw had ook in Nederland vaak zwarte randen. Het was niet zelden bar en boos. De arbeidsomstandigheden in de opgekomen industrie waren meestal slecht. In de vochtige kelderwoningen en de eerste huurkazernes van de grote steden was het vol, klam en lawaaiig. In de steden grepen tuberculose en geslachtsziekten hun kansen.”
Op het platteland was het vaak niet veel vrolijker, zegt Maas. Een idyllisch leven te midden van groene beemden was voor de meesten in die dagen ver weg. „In de eenvoudige huisjes en vaak armzalige boerderijen ontbraken de nu meest voor de hand liggende voorzieningen. Lange dagen, weinig verdiensten, slechte gezondheid, hard werken voor velen in de periode dat men niet werkloos was. Zolang het socialisme geen hoop gaf, was het veel bidden. In stad en land, overal ging koning Alcohol flink te keer. En in Atjeh vocht Nederland een koloniale oorlog uit.”
Het was tegen dit decor dat de natuurbescherming opkwam. „Noodgedwongen keek men in de 19e eeuw niet op een beetje onfrisse lucht, een bovendrijvend visje of een ongezonde werknemer. Ook niet in het buitengebied, op het platteland.”
De sfeer van de natuurschilderijen van de Haagse School en de eerste Verkade-plaatjes gaf een wat vertekend beeld, schrijft Maas. „Het was er allemaal nog wel, maar toch. Nederland was met haar vijf miljoen inwoners regiogewijs zeker nog een mooi, leeg land. Maar de achteruitgang was in gang gezet. De eerste generatie natuurbeschermers zag dat ook. Men zocht naar wegen de zaken meer naar eigen hand te zetten.”
Standaardwerk
Waar het bijzonder fraai uitgegeven lijvige standaardwerk over een eeuw natuurbescherming ook openvalt, op veel plaatsen valt te leren en te overdenken. Even voor het midden probeert Maas het begrip ”natuur” nader te duiden. „Voor de één is een fladderende vlinder ’natuur’, voor de ander windkracht acht op Schiermonnikoog, voor een derde een boomgroepje op de golfbaan.” Het begrip waaiert alle kanten uit.
Zijn eerste eigen heftige natuurbeleving stamt uit 1950, vertelde hij in deze krant. „Op het strand tussen Renesse en Scharendijke zag ik een soort duinlandschap dat insloeg bij me, al had het, achteraf bezien, wellicht iets te veel van de verre stranden van Hawaï. Van Flevoland, 1970, herinner ik me ook zo’n sterke ervaring. De polders waren net drooggevallen. Tineke, mijn vrouw, en ik liepen door de metershoge rietvelden vol met baardmannetjes. Overweldigend. Lelystad, dat waren ook de ganzen. Die staan op één in mijn natuurtoptien. Omdat ze zo trouw zijn, aan elkaar en aan de gebieden waar ze eerder waren.”
Natuurmonumenten is het aan haar stand verplicht een wat nauwkeuriger omschrijving van het begrip te geven, vindt hij. „Natuur is het levende en niet-levende dat zichzelf ordent en handhaaft, al of niet in aansluiting op menselijk handelen, maar niet volgens menselijke doelstellingen”, staat er op bladzijde 101.
Spurt in het ledental
Ook in het hoofdstuk over ledenwerving en ledenbinding valt veel opmerkelijks te ontdekken. Bijvoorbeeld dat begin jaren tachtig het ledental pas een beetje substantieel begon te groeien. De echte spurt -van nog geen 300.000 tot uiteindelijk ruim boven de 900.000 leden op het hoogtepunt begin deze eeuw- zette pas begin jaren negentig in, toen diverse zaken samenvielen. „De lancering van het Natuurbeleidsplan, de komst van de Nationale Postcode Loterij, de zorgen over zure regen en stervende bossen.”
Het was mede aan de uitstraling van toenmalig voorzitter Pieter Winsemius -oud-milieuminister- te danken dat het ledental pijlsnel klom. „De mensen reageerden massaal. De boodschap van de vereniging was uiterst licht: de natuur is mooi en je kunt erin wandelen. Maar op de achtergrond speelde niet alleen het groen van de natuur, maar ook het grijs van het milieu. Wie behoefte had vooral daar op in te spelen, moest eigenlijk bij Milieudefensie of de Stichting Natuur en Milieu zijn. Voor de meeste mensen een brug te ver.”
Natuurmonumenten bood een veilige mogelijkheid toch een bijdrage te leveren, zegt Maas. „De jarenlange sombere boodschappen van de milieubeweging leidden er dus toe, dat Natuurmonumenten massaal kon oogsten. En Winsemius probeerde in de publiciteit dan weer lichtvoetig, dan weer ernstig, beide kanten van het spectrum aan elkaar te praten. Iedereen moest in ieder geval ”Vriend van de natuur” worden.”
Onmogelijk huwelijk
In het laatste hoofdstuk excelleert Maas als het gaat over het onmogelijke maar niettemin gesloten huwelijk tussen de Nationale Postcode Loterij met kanjerprijzen en een enigszins ingetogen vereniging die streeft naar behoud van natuur. Antwoorden op de vraag waarom bij individuele keuzes het natuurbelang het vaak aflegt tegen andere zaken zijn, zegt Maas, misschien te vinden bij een eenvoudige theorie die de Amerikaanse psycholoog Maslow rond 1970 ontvouwde.
Na diverse elementaire clusters van behoeftebevrediging -oplopend van eten en drinken, via veiligheid en zekerheid van bestaan tot sociale behoeften zoals erkenning en ontplooiing- valt de natuurbescherming bij de meeste mensen pas in een laatste cluster van schoonheid, waarheid, eerbied voor het leven en gerechtigheid. Behoefte om de natuur te beschermen komt tamelijk laat aan de beurt, zo blijkt. „Erst kommt das Fressen und dan die Moral”, of: Het hemd is nader dan de rok.
Maas: „Misschien moet de natuur het toch het meest van tevreden mensen hebben. Die komen namelijk het snelst aan Maslows laatste cluster toe. Natuurmonumenten doet er goed aan te zien of er een Vereniging tot Behoud van Tevredenheid van de grond kan komen. Het natuurbelang combineren met vragen over (mondiale) verdelingsvraagstukken, de economie van het genoeg, het uitpuilen van kinderspeelgoedkasten en de noodzaak van funshoppen in New York. De natuurbescherming kan er nog extra levendig door worden.”
Wind mee, stroom tegen. Mooier valt de inhoud van dit fraaie boek niet samen te vatten. Vandaar deze onvervalste plagiaatkop. Dat moet dan maar een keer…