Aandacht voor Joodse wortels van Europa
Het lezen van boeken over de shoah bracht prof. dr. Rudolf Boon opnieuw tot overdenking van de zwartste bladzijden in de geschiedenis. Auschwitz betekent niet alleen de vernietiging van een volk, maar ook van de Joodse wortels van de Europese beschaving, schrijft hij. Een ”christelijke oecumene” kan niet tot rechte zelfkennis komen zolang zij voorbijgaat aan de blijvende betekenis van haar Joodse wortels voor haar identiteit, aldus de prof. Boon.
Een diepe kloof heeft de shoah in mijn leven geslagen. Joodse vrienden en kennissen van mijn ouders, Joodse klasgenoten met wie ik in vooroorlogs Mokum Alef basisschool en gymnasium had doorlopen, waren na een periode van diepe vernedering, smaad en doodsangst omgebracht in een nacht van verschrikkingen. Tijdens de februarirazzia (1941) vluchtte mijn boezemvriend naar ons huis. Van daaruit begon hij de vluchtroute naar Zwitserland. Hij kwam niet verder dan Maastricht. In de hel van Mauthausen heeft hij een gruwelijke dood ondergaan.
Jaren later zou de shoah mij niet meer met rust laten. Halverwege mijn kerkhistorische ontdekkingstocht -op weg van Reformatie via middeleeuwse mystieken en kerkvaders- is het gebeurd, midden jaren zestig, bij de overgang van Origenes naar Philo. Eerst, als door een kier, ving ik een glimp op van de overweldigende, onmetelijke wereld van talmoed en midrasj, van Joodse wijsheid, liturgisch leven en geloofsbevinding (”Qabbalah”). Behoedzaam ging de deur verder open. Ik stond perplex. Ik besefte: Mijn aardse leven zal te kort zijn om ooit verder te komen dan een onvergetelijke kennismaking met deze schatten.
Joodse bodem
In de voorafgaande jaren, vooral tijdens studie in New York, Oxford en Edinburgh, had ik mij toegelegd op onderzoek van oecumenia. Kerkelijke tradities had ik van nabij leren kennen. De hoogtijdagen van de oecumenische beweging na ’Amsterdam 1948’, de hoopvolle verwachtingen van een rooms-katholieke ”aggiornamento”, de vernieuwingsbeweging in de Hervormde Kerk had ik enthousiast meebeleefd. Maar na die ingrijpende ontmoeting met Israëls patrimonium begon ik mij af te vragen of een „christelijke oecumene” ooit tot rechte zelfkennis kan komen zolang zij voorbijgaat aan de blijvende betekenis van haar Joodse wortels voor haar identiteit. Vaak wordt de kerk gekenschetst als „Gods volk onderweg” en als „catholica”, in de zin van een alle tijden en volken omvattende wereldkerk. Het zijn voorstellingen waaruit de essentiële en fundamentele verbintenis met het Joodse volk is weggevallen. Zo’n ecclesiaal universalisme heeft in ieder geval geen grond in de Bijbel. Daar had ik de gemeente van Christus leren kennen als een planting op Joodse bodem, als een twee-eenheid: kerk uit de besnijdenis, en kerk uit de volken. In de Schrift merkte ik op dat zij haar plaats vindt binnen het kader van Israël en de volken. Daar kan zij beantwoorden aan haar opdracht: als kerk uit Israël en de volken een teken zijn van het toekomende vrederijk, waarin „Babel en alle wereldsteden staan rondom Israël” (Liedboek, gezang 37).
Onthutsend
Lectuur van Israëls geschiedenis gedurende de twintig eeuwen christelijke overheersing ervoer ik als een onthutsende ontdekking. Het begon met de zogeheten vervangingstheorie -de kerk is het nieuwe Israël, het oude verbondsvolk heeft afgedaan- gevolgd door een eeuwenlange traditie van een „catechese der verguizing”, kweekschool van verachting voor het contemporaine Jodendom, voor synagoge en talmoed. In het zog van deze indoctrinatie laaide voortdurend een orgie van haat op. In alle windstreken van gekerstend Europa zijn synagogen zonder tal in vlammen opgegaan. Tegen de achtergrond van Israëls memorboeken zag ik de glans verbleken van menig hoogtepunt in de geschiedenis van het christendom. De naam van hoogvereerde heiligen bleek maar al te vaak te zijn bezoedeld door hun aandeel in de catechese der verguizing. Overigens is het mij niet ontgaan dat het in de geschiedenis van het christendom niet geheel en al ontbroken heeft aan achting en waardering voor het contemporaine Jodendom. Met de blik op de loofhut dichtte Staring: „Wie smalend tot uw Hutje kwam, niet ik, gij Kind van Abraham!” Staring is niet de enige geweest in het Nederlandse protestantisme die aan de nazaten van aartsvaders en profeten gedacht met eerbied. Tot in de achttiende eeuw heeft voornamelijk in protestantse kring een Hebreeuws reveil gebloeid, waarbij christenen hun licht opstaken in de leerschool van rabbijnen.
Eens te meer lichtten de herinneringen op aan de ondergang van Mokum Alef bij het lezen van Israëls geschiedenis onder het juk van ’Edom’. Ik vroeg mij af: Zou de shoah soms naadloos passen in het verloop van die geschiedenis? Of hebben in ons werelddeel ontwikkelingen plaatsgehad waardoor de historische lijnen in het christelijke anti-judaïsme zijn omgebogen?
Secularisatie
Vooral sinds de jaren zestig van de vorige eeuw is door historici en sociologen, filosofen en theologen een stortvloed van publicaties geproduceerd over het verschijnsel ”secularisatie” in de westerse maatschappij en cultuur. Nu heeft van oudsher ”secularisatie” te maken gehad met ”profanatie” (ontheiliging). In de oorspronkelijke zin van het woord is secularisatie zelfs gelijk aan profanatie. Voorbeelden van deze synonimiteit zijn in menigte te vinden in het Oude Testament.
Secularisatie is een proces van voortgaande ontwikkeling en ontkerstening in de samenleving. In het Oude Testament en in het nabijbelse Jodendom staan secularisatie en profanatie in wisselwerking met de „heiliging van de Naam”, dat is: een leven onttogen aan de waan van afgoden, gewijd aan de dienst van de Eeuwige. Maar heeft de moderne secularisatie -bijvoorbeeld als voortgaande ontkerkelijking en ontkerstening- iets gemeen met een dergelijke wisselwerking? Vertoont de moderne secularisatie sommige profanerende aspecten? Zo ja, in welke vormen komt die profanatie dan tot uiting? Wie of wat zou misschien in het proces van secularisatie worden geprofaneerd?
Ontkerstening
Wat profanatie inhoudt -niet van heidendom in het Oude Testament, maar van het Joodse volk in de catechese der verguizing- is ons hierboven duidelijk geworden: verachting, bespotting, ontering, lastering. Nu blijkt de aloude traditie van Jodenhaat in het christendom sedert het einde van de achttiende eeuw van lieverlee zoiets als een ontkerstening te hebben doorgemaakt. Ik illustreer dit proces met enkele feiten. Naast traditioneel-theologische argumenten doemen cultuurhistorische en racistische motieven op. Het begint met lasterlijke opmerkingen in de kring van de ”lumières” (onder anderen Voltaire, d’Holbach). Jodendom zou voor de nobele Europese geest een bron zijn van geestelijk en zedelijk bederf. De klassieke tradities van wijsbegeerte, kunst en wetenschap zouden verziekt zijn door Joodse elementen in het christendom. Onze culturele erflaters zouden wij dan ook niet in Jeruzalem moeten zoeken, maar in Athene, Sparta en Rome. Tegenover de antieke Hellenen, een superieur mensenras, steekt het Joodse volk af als een minderwaardig mensensoort. Aan de overkant van de Rijn, in de Duitse Romantiek met haar verbond van idealisme en pantheïsme, verschuift allengs het dwepen met een Helleens getint neohumanisme naar een verheerlijking van het oude Germaanse heidendom in nieuwe gedaante. De verschuiving gaat vergezeld van aanzwellende anti-Joodse sentimenten, die steeds feller nationalistisch en racistisch gekleurd zijn. Een liga van rooms-reactionair conservatisme en secularistisch nationalisme en racisme blaast rond het Dreyfus-schandaal in Frankrijk een smeulende Jodenhaat aan tot kookhitte. Ook de periodieke pogroms in Oost-Europa gedurende de negentiende en twintigste eeuw zijn oprispingen geweest uit een troebel brouwsel van patriottisme en religieus fanatisme. In de ontkerstening van christelijk anti-judaïsme komt aan het licht met welke verderfelijke vormen van profanatie de moderne samenleving vervlochten is.
Dieptepunt
Dat ontkersteningsproces heeft zijn voltooiing gevonden in wat de ”Endlösung” werd genoemd. Het startsein hiervoor brak los in de ”Kristallnacht”. Daarna zou opnieuw blijken dat wie het waagt de thora met haar behuizing aan de vlammen prijs te geven, er niet voor terugdeinst het volk van de thora eenzelfde lot te doen ondergaan. Het zou niet blijven bij een enkel pogrom. De kreet ”Juda verrecke!” is gerealiseerd in de shoah. Al wat in onze samenleving en in onze beschaving herinnerde aan de presentie van het Joodse volk, moet stelselmatig worden ”ausradiert”. Zo werd de profanatie in de thora van al wat aan afgoderij in de wereld van de volken te vinden is, door een heidendom van Germaanse snit radicaal omgekeerd in een profanatie van de thora en het volk van de thora. Ik breng mij de reactie te binnen die onmiddellijk volgde op mijn kennismaking met de wereld van het Jodendom. Zij bracht mijn herinneringen aan de shoah voor de geest. Het was als staarde ik in een afgrond, in verbijstering. Steeds dieper drong het tot mij door dat de ondergang van het Europese Jodendom niet alleen een misdaad tegen de menselijkheid is geweest, die in gruwelijkheid ons bevattingsvermogen te boven gaat. Ik begreep dat die ondergang tevens een ontworteling is geweest van de grondslagen waarop onze samenleving en onze beschaving eens waren opgebouwd.
Ontreddering
Met haar ”catechese der verguizing” heeft de kerk door de eeuwen heen (op uitzonderingen na) de achting en waardering tenietgedaan voor de Joodse presentie als levende gedachtenis aan profeten en apostelen, ja aan haar eigen oorsprong als kerk uit de besnijdenis. Zij heeft daarmee krachten ondermijnd die in staat zijn een terugval in afgoderij en onmenselijkheid te voorkomen. Door de inwerking van Israëls geestelijk-zedelijk patrimonium op onze samenleving en onze beschaving te frustreren, heeft de kerk de krachten bevorderd die een opstanding van heidendom hebben bewerkstelligd.
Met haar anti-Joodse indoctrinatie heeft de kerk een weg gebaand die na de ’bocht’ van de ontkerstening zou uitlopen op de ondergang van het Europese Jodendom. Niet ten onrechte hebben de nazi’s ter ’rechtvaardiging’ van de holocaust zicht beroepen op motieven uit die indoctrinatie.
Auschwitz kan niet zonder meer worden bijgezet in de macabere rij van genociden, als een van de misdaden tegen de menselijkheid die waar ook ter wereld gepleegd zijn voor en na de shoah. De belangrijkste grondslagen waarop onze beschaving en onze samenleving zijn opgebouwd, zijn bij wijze van spreken afkomstig uit Athene, Alexandrië, Rome en Jeruzalem. Onze cultuurgeschiedenis leert dat van dit viertal de laatste tot in de Verlichting doorslaggevend de wezenskenmerken van ons culturele erfgoed bepaald heeft. Auschwitz betekent de absolute profanatie van al wat wij aan Jeruzalem te danken hebben, de Heilige Schrift voorop als mikpunt van blasfemie. Daarin wordt openbaar hoe hevig wij onze eigen identiteit geschokt en geschonden hebben.
Na Auschwitz zijn wij achtergebleven in een geestelijk-zedelijke ontreddering, met een ontwrichte, zwaargehavende cultuur te midden van een wereld vol materiële weelde en welvaart, economische groei en technologische revolutie.
Multicultureel
Met toenemende beduchtheid merkt men op hoe hetgeen aan besef van geestelijk-zedelijke normen en waarden Auschwitz overleefd had, nu zienderogen vervaagt en door toenemende gewelddadigheid vervangen wordt. Steeds dieper dringt het onbehagen door over het gemis van een bezield en bezielend verband als onontbeerlijk bindend element in samenleving en cultuur. Wat ons nog restte aan zinvolle tradities, brokkelt almaar af door gebrek aan begrip en belangstelling. Tot het verleden behoort een algemene vertrouwdheid met godsdienstige en zedelijke begrippen - zoals deze bijvoorbeeld, in ons land, voorheen voortleefden in de bekendheid met teksten uit de Statenvertaling en het psalmboek, het Wilhelmus en liederen uit Valerius’ ”Gedenck-clanck”.
Maar waarom zouden wij een smadelijke ”Untergang des Abendlandes” als een onweerstaanbaar noodlot gelaten afwachten? Tegenover zo’n fatalistische levensinstelling toont de geschiedenis van het Joodse volk legio voorbeelden van wilskracht om rampspoeden te overleven. De memorboeken getuigen ervan hoe juist in bange dagen van de zwaarste beproeving, dankzij de onoverwinnelijke kracht van gegronde hoop, het volk een vast geloof in zijn toekomst wist te bewaren en zo alle bedreiging ten spijt zijn identiteit behield.
Zouden wij ontwrichting en ontreddering soms niet te boven kunnen komen als wij vast voornemens zouden zijn om ons te heroriënteren op de oorspronkelijke fundamenten waarop eens onze maatschappij, onze cultuur en onze kerken zijn gegrondvest? Dus: „Ad fontes!”, terug naar de bronnen! Eerst wanneer wij dáár onze identiteit hervonden hebben, kunnen wij overzien wat het pluralisme van onze huidige maatschappij voor die identiteit betekent. Pas dan valt er zinnig te denken en te praten over een multiculturele en multireligieuze samenleving.
De auteur is cultuurhistoricus en emeritus hoogleraar in de liturgiewetenschap.