„Goede school leidt op tot burgerschap”
„Religie geeft verbondenheid in eigen kring, maar tevens betrokkenheid op de mensen daarbuiten. Religie kan echter ook segregatie met zich meebrengen en dat is vooral problematisch als die verbonden is met sociale ongelijkheid.”
Zo reageerde dr. K. Veling, oud-politicus en rector van een zwarte Haagse scholengemeenschap, zaterdag op het thema ”Religie: splijtzwam in de samenleving?” dat centraal stond tijdens de jaarvergadering voor de Vereniging van Christen-Historici.
Een opdelen van de maatschappij in verzuilde bevolkingsgroepen vond Veling een achterhaalde manier om met religieuze verschillen om te gaan. „Een zuil heeft tegenwoordig onvoldoende interne samenhang. De achterban is niet meer zo volgzaam. Wel zijn in onze maatschappij nog allerlei restanten van de verzuiling aanwezig, zoals de regeling van overheidssubsidies.
Velen zien tegenwoordig secularisme en laïcisme als alternatief. Religie zou in de openbare samenleving geen factor meer mogen zijn. Op die manier wordt echter de betekenis van religie voor mensen ontkend. Mensen verbinden hun identiteit aan hun religie. Je doet hun onrecht aan als je hen dwingt die identiteit in de maatschappij te verzwijgen.
Het is essentieel voor jonge mensen dat zij hun eigen achtergrond kunnen verbinden met de brede samenleving. Juist het idee dat je moet kiezen tussen de zuivere islam en de verdorven westerse samenleving veroorzaakt, veel meer dan de segregatie, een radicalisering van moslims.
De democratische rechtsstaat dient voor iedereen het kader te zijn waarbinnen hij moet opereren. Ook voor migranten moet die een intrinsieke waarde krijgen. De monarchie kan daarbij een rol spelen”, aldus Veling.
De Groningse historicus dr. D. J. Wolffram, zelf niet religieus, beklemtoonde dat een hernieuwde verzuiling onvermijdelijk leidt tot segregatie. „Allochtonen worden dan gestimuleerd zich van de maatschappij af te wenden. De vrijheid van onderwijs is in feite beperkt tot het geven van levensbeschouwelijk onderricht in schooltijd. Godsdienstonderwijs past echter niet op door de overheid gefinancierde scholen. De overheid zelf is immers neutraal en dient dat ook te zijn. Wel moet iedereen in de gelegenheid zijn om vragen van zingeving op zijn eigen wijze te doordenken.”
Wolffram bepleitte afschaffing van artikel 23 van de grondwet, waarin de vrijheid van onderwijs is vastgelegd. „Leerlingen met een verschillende levensbeschouwelijke achtergrond moeten met elkaar in contact komen. Een goede school leidt kinderen op tot burgerschap in de moderne maatschappij.”
Hij herinnerde eraan dat Kuyper eigenlijk tegen overheidssubsidie voor het christelijk onderwijs was. Alle onderwijs moest volgens hem door de ouders bekostigd worden. Wie die kosten niet kon opbrengen, kon een beroep doen op de (kerkelijke) armenzorg.
Het CDA-kamerlid dr. A. Mosterd beklemtoonde dat het tot extremisme leidt wanneer mensen hun idealen koste wat het kost in de maatschappij willen doorvoeren. „Maar dat beperkt zich niet tot de religieuze kring. Volkert van der G., de moordenaar van Fortuyn, was daar ook een voorbeeld van.”
De christelijke school is ontstaan omdat ouders voor hun kinderen onderwijs wilden dat aansloot bij het eigen levensbeschouwelijk milieu, stelde Mosterd. „Daarom is artikel 23 van de grondwet ook nu nog belangrijk.” Wel zag hij uitwassen. „Christelijke scholen weigeren soms leerlingen op oneigenlijke gronden, waardoor de openbare school de vuilnisbak van de samenleving wordt. Het weigeren van leerlingen mag alleen als het consequent gebeurt vanuit de identiteit van de school. Ook is het verkeerd wanneer het christelijk onderwijs erg moeilijk doet als de overheid meer toezicht wil houden op het godsdienstonderwijs.”
In de discussie beklemtoonde Veling dat de segregatie in het onderwijs niets te maken heeft met het huidige onderwijsbestel. „Er zijn witte en zwarte openbare scholen en hetzelfde vind je bij het bijzonder onderwijs.”
Wolffram erkende dat bij de oprichting van christelijke scholen, naast het motief van de bescherming, ook het emancipatiemotief een rol heeft gespeeld. „Datzelfde zie je nu ook bij de islamitische scholen.” Dat emancipatiemotief achtte hij waardevol, al bleef zijn uitgangspunt dat de integratie binnen een en dezelfde school bevorderd moest worden. „Met inachtneming van diepgaande verschillen moeten we gezamenlijk naar school kunnen gaan.”