Overleven op bloembollen
Trijntje Brasser -later Tinie genoemd- kon bijna niet meer op haar benen staan. Totaal uitgeput door ondervoeding was ze. Maar toen in mei 1945 -de precieze datum weet ze niet meer- de Canadezen in tanks Krommenie binnen trokken, móést de veertienjarige gaan kijken. „Het gevoel van opluchting dat ik voelde, is niet te beschrijven.”
Inmiddels is de Zaanse tiener van toen een Puttense 74-jarige. Hoewel ze al sinds haar trouwen op de Veluwe woont, denkt mevrouw De Leeuw-Brasser nog geregeld terug aan haar jeugd in Krommenie. Hoe ouder ze wordt, hoe scherper de herinneringen aan de oorlog naar boven komen, geeft ze aan. „Het is niet zo dat het me overheerst, maar die tijd verdwijnt niet uit m’n gedachten.”
Haar jonge leven werd in de oorlog overheerst door honger en angst. Met veel dankbaarheid denkt ze aan de Bevrijding terug. „Ik was zo moe dat ik na het kijken naar de Canadezen eerst een poos moest gaan liggen. Maar dat was niet erg. Opeens was de angst verdwenen, je kon weer vrij praten, je mocht weer na acht uur ’s avonds buiten komen.” Het blijft even stil. Dan zegt ze met ontroering in haar stem. „Ik dank de Heere nog altijd Die ons allemaal spaarde.”
Dat alle familieleden de oorlog overleefden, noemt ze een wonder. „Mijn twee oudere broers weigerden in Duitsland te gaan werken. Ze doken onder. Helaas werden ze verraden en opgepakt. Mijn ene broer wist te ontkomen. Hij kwam naar huis en heeft heel lang op zolder gebivakkeerd. Mijn ouders hadden een speciaal hokje laten timmeren, voor als er een huiszoeking zou plaatshebben. Die kwam er inderdaad. Hij is niet ontdekt. Mijn andere broer kwam in een concentratiekamp in Duitsland terecht. Maanden na de Bevrijding kregen we van het Rode Kruis bericht dat hij nog leefde.”
Met de Bevrijding kwam niet alleen een einde aan de angstige momenten, maar ook aan de voortdurende honger waaronder het gezin Brasser leed. „Als je nooit echte honger hebt gekend, weet je niet wat het is. Maanden leefden we op één sneetje regeringsbrood, een boterham die ergens tussen wit en bruin in zat. ’s Middags kwam de gaarkeuken. Je kreeg een beetje eten wanneer je een bon inleverde.”
Het menu varieerde van bloembollensoep -„dat zag eruit alsof ze een koffiefilter hadden omgekiept, met allemaal zwarte puntjes”- tot gemalen bieten. „Zondags aten we vaak een soort pap, die vond ik het lekkerst. Wij hadden het geluk dat een oom van ons boer was. Daardoor konden we iedere dag op de boerderij een liter melk halen. Dat was ons ’avondeten’. Om energie te sparen, gingen we om acht uur ’s avonds naar bed.
Toen er eens geen brood was, moest ik de tocht naar de boerderij op m’n nuchtere maag maken. Ik was zo ondervoed dat ik flauwviel. Ik kreeg een briefje van de dokter, waarmee ik voortaan bij het Rode Kruis een extra schaaltje eten kon halen.”
Al snel nadat geallieerde troepen Nederland hadden bevrijd, werden er in Krommenie en omgeving rollen biscuits gedropt. „Dat idee moet van een dokter gekomen zijn. Zwaarder voedsel hadden we nooit kunnen verdragen. Ik weet nog dat ik dag en nacht biscuits at. Ze stonden naast m’n bed op een stoel en zodra ik wakker was, nam ik er een. Ik was onverzadigbaar.”
Hoe ze dit jaar Bevrijdingsdag hoopt te vieren? „In Krommenie. Ik ga naar een schoonzus van me die daar nog woont. Ik wil zijn waar ik toen was, vol dankbaarheid aan de Heere Die onze levens spaarde.”
voetnoot (u17(Dit is de derde aflevering van een serie waarin RD-lezers terugblikken op de Bevrijding. Vrijdag deel 4.