Een jaar na 1 mei 2004; drs. P. J. Vergunst
Na zo’n veertig jaar was het op 1 mei 2004 zover: de Protestantse Kerk in Nederland werd een feit. Op die datum verenigden de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden zich officieel tot één kerk.
Een scheuring in hervormd-gereformeerde kring was het gevolg en een groep gemeenten en predikanten vormde de Hersteld Hervormde Kerk. Vier vragen aan vier voormannen uit beide kerken, die ook vóór 1 mei 2004 geïnterviewd zijn voor een serie in deze krant.
Donderdag 28 april, het tweede artikel.
We leven inmiddels een jaar na 1 mei 2004. Wat gaat er door u heen als u terugkijkt op het afgelopen jaar?
„Het was het jaar waarin je het sterkst ervaart onder welke spanning je de voorbije jaren geleefd en gewerkt hebt. We hebben samen zien gebeuren wat gevreesd werd: een breuk in zovele hervormde gemeenten, juist in een kring waarin afscheiding vanouds op principiële grond is afgewezen en waar verantwoordelijkheid voor heel de kerk werd beleden, hoe mismoedig haar gestalte je ook kan maken.
Het voorbije jaar hebben we gezien dat gegeven misinformatie over voortzetting van de kerk of van hervormde gemeenten, over kerkgebouwen, financiën en ledenregisters werkelijk misinformatie was. Het was en is niet leuk dit te moeten zeggen tegen mensen met wie je verbondenheid ervaart inzake het gereformeerd belijden, maar het is wel de hervormde kerkordelijke werkelijkheid, waarin we allen leefden. Hier ligt een bron van veel narigheid ter plaatse, omdat de commissie van bijzondere zorg op pijnlijke wijze duidelijkheid moest geven.
Bezorgd ben ik over de vraag of de gemiddelde kerkganger op een goede manier kan verwerken wat er gebeurd is. Daartoe moet hij door degenen die leidinggeven bij de kern gebracht worden. Als dat gebeurt, gaat het niet meer over onze visie op de Protestantse of de Hersteld Hervormde Kerk, maar over de scheur in het lichaam van Christus. De eenheid onder het Woord en de gemeenschap van de avondmaalstafel, waar Zijn bitter lijden en sterven herdacht wordt, is gebroken. Daar zit een oordeel van God in over onze schuld. Híer heb ik niet zo veel over gelezen in allerlei bladen of kerkbodes. We zijn allen geneigd veel te snel te spreken over zegen die weer ervaren wordt, over spanningen die er toch al waren en die op deze wijze wat opgelost werden. Zegen valt daar waar we weten geslagen te zijn én pijn te voelen, niet als we ons eigen kerkelijke gelijk halen en weer willen bouwen zonder de puinhopen te zien. Het is „een gebroken hart en een verslagen geest” die God niet zal verachten.”
Aan de vooravond van 1 mei 2004 bent u voor deze krant geïnterviewd. U hebt toen bepaalde dingen uitgesproken. Klopten uw gedachten over de komende tijd, als u nu terugkijkt?
„Dit jaar zagen we inderdaad dat een breuk met de kerk haar niet geneest: in de Nederlands Gereformeerde Kerken werd de vrouw in de ambten toegelaten, in de Christelijke Gereformeerde Kerken liep de spanning op rond homoseksualiteit. Ook het belijdend karakter van de Protestantse Kerk is niet versterkt, doordat duizenden hervormde leden zich in een nieuw kerkverband verenigden. Ik herhaal mijn woorden van twaalf maanden terug dat we geroepen zijn te blijven staan op het aloude fundament van de kerk, van daaruit te werken aan haar genezing en zo een boodschap te hebben voor ons volk.”
Als u denkt aan het achterliggende jaar, welke gebeurtenis springt er voor u uit?
„De zorg van de Heere voor heel wat gemeenten die erg gehavend achterbleven en in Zijn voorzienigheid snel weer een predikant kregen: Woudenberg, Nieuwe-Tonge en Herkingen, Papendrecht, Woudenberg, Sommelsdijk, Harskamp, Boven-Hardinxveld. Die zorg mogen we niet onopgemerkt laten.”
Hoe ziet u de toekomst van het kerkverband waar u lid van bent?
„Over de toekomst van de kerk in Nederland en van de Protestantse Kerk in het bijzonder hebben we met recht reden tot veel zorg. Binnen tien jaar schijnt eenderde van de predikantsplaatsen in de Protestantse Kerk niet meer zelfstandig verder te kunnen - een alarmerend signaal van doorvretende secularisatie. Op het platteland hebben veel gemeenten het moeilijk. In die neergang mogen we ons niet uitleveren aan de tijdgeest, zoals in het in december verschenen ”Dienstboek” op aangrijpende wijze gebeurde inzake zegening van homoseksuele relaties. In die neergang moeten we bewaard blijven voor pogingen op allerlei gebied een al dan niet evangelisch aangestuurd kerkelijk wiel uit te vinden, om het tij te keren of de mensen bij de gemeente te houden.
In de situatie waarin de Protestantse Kerk zich bevindt, zie ik perspectief als we ons scharen rond en binden aan de belijdenis van de Reformatie, waarin de hoofdwaarheden van het christelijk geloof zijn verwoord. Die belijdenis verwijst naar de drie-enige God en Zijn werk in deze wereld. Dat is immers het eerste kenmerk van gereformeerd zijn, het centraal stellen van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest en het werk door de drie-enige God verricht.
Laten we beseffen dat God Zijn gemeente bewaart tegen het woeden van de gehele wereld, tegen gevaren van binnenuit en van buitenaf. Ons wordt gevraagd met de Heere te leven, met Zijn Woord te wandelen, een goed getuigenis over Hem te laten horen, liefde voor Zijn kerk te beoefenen, hoe vervallen die kerk ook mag zijn.
De gemeente in de laatste dagen krijgt te horen: Houd wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme.”