Een jaar na 1 mei 2004; Dr. W. van Vlastuin
Na zo’n veertig jaar was het op 1 mei 2004 zover: de Protestantse Kerk in Nederland werd een feit. Op die datum verenigden de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden zich officieel tot één kerk.
Een scheuring in hervormd-gereformeerde kring was het gevolg en een groep gemeenten en predikanten vormde de Hersteld Hervormde Kerk. Vier vragen aan vier voormannen uit beide kerken, die ook vóór 1 mei 2004 geïnterviewd zijn voor een serie in deze krant. Te beginnen met Dr. W. van Vlastuin.
We leven inmiddels een jaar na 1 mei 2004. Wat gaat er door u heen als u terugkijkt op het afgelopen jaar?
„Laat ik drie gevoelens publiek maken. In de eerste plaats verslagenheid: We hebben eeuwen een kerk gehad met een gereformeerde identiteit en een volkskerkelijke praktijk. In elk dorp was de Nederlandse Hervormde Kerk wel. Dat is nu voorbij en dat komt nooit meer terug. Het is een mijlpaal in de geschiedenis van ons volk: een symptoom van en een katalysator voor onze kantelende cultuur.
In de tweede plaats heb ik soms het gevoel dat ik als een afgedankt stuk vuil op een vuilnishoop ben gegooid.
In de derde plaats herken ik wel iets van de verwondering van Mefiboseth: Wie zijn wij dat de Heere heeft omgezien naar een dode hond als wij zijn? Bij hersteld hervormden is ook kleinburgerlijkheid en vleselijkheid. In dat licht schittert de zorg van de Heere. Alle gemeenten hebben een onderkomen, hetzij in een kerk, een sporthal, een timmerloods, een aula of een tent. En wat meer is: Hij liet de bediening der verzoening doorgaan. Zijn goedheid is hemelhoog.”
Aan de vooravond van 1 mei 2004 bent u voor deze krant geïnterviewd. U hebt toen bepaalde dingen uitgesproken. Klopten uw gedachten over de komende tijd, als u nu terugkijkt?
„Wat de Protestantse Kerk betreft, wisten we dat er ten diepste geen respect was voor de gereformeerde belijdenis, de historie, het ambt en het geweten. In hervormd-gereformeerde kring hebben we dit altijd als diep ingrijpend beleefd. Er is ooit gezegd: „Maar vooral de grondslag van de Verenigde Protestantse Kerk in Nederland is de facto en de iure niet langer meer die van de gereformeerde kerk der Reformatie, waaraan wij ons gebonden weten (…) Wij kunnen en willen niet mede verantwoordelijk zijn voor het prijs geven van de historische Hervormde Kerk aan een kerk, die niet meer geworteld is in de traditie van de Reformatie.”
Ik kan me er iets bij voorstellen dat men zich desondanks als bezwaarden liet meenemen naar de PKN, maar dan het kerkelijk recht onverkort grondt in het geestelijk recht van het gereformeerde belijden. Ik zie dat rondom het blad Ecclesia.
Maar het heeft mij het afgelopen jaar ten zeerste verbaasd dat sommige bezwaarde leden van de PKN zonder bezwaren de principes van de PKN ondersteunen. Men verklaart dan een kerkenraadsbesluit om de gemeente bij de gereformeerde grondslag te bewaren onwettig, terwijl men het synodebesluit om het alleenrecht van deze grondslag op te geven wettig verklaart. Dit had ik echt niet verwacht. Ik hoop nog steeds dat het een bepaalde naïviteit is.”
Als u denkt aan het achterliggende jaar, welke gebeurtenis springt er voor u uit?
„We zijn als kerk het traject van de naamswijziging ingegaan omdat de hoop was gewekt dat het mogelijk was om in onderling overleg alle kerkelijke problemen te kunnen oplossen. Ik herinner mij nog goed het moment dat ik in dit kader het beleidsstuk van de commissie van bijzondere zorg onder ogen kreeg. Toen is er bij mij wel iets geknapt. Als we dit hadden geweten, waren we nimmer het traject van de naamswijziging ingegaan.
Een absoluut dieptepunt is echter de brief die wij van het synodebestuur van de PKN ontvingen. Omdat we kerkelijk -mede om ons kerkelijke jawoord- het alleenrecht van de gereformeerde identiteit niet konden opgeven, kregen we een brief dat de ambtelijke bevoegdheden ons waren ontnomen en dat we werden losgemaakt van de gemeente.
De Heere is echter groter dan deze gebeurtenissen: Het zijn onvergetelijke momenten waarin Hij Zijn hart opende en onze harten openbloeiden onder de bediening van het Woord.”
Hoe ziet u de toekomst van het kerkverband waar u lid van bent?
„We voelen ons vaak als aangeschoten wild. We worden als scheurmakers bekeken en als huurlingen getekend. We zouden met achterhoedegevechten bezig zijn. We zijn rechteloos verklaard. Kortom, we zijn een kerk onder het kruis. Wat dat betreft, is er geen verwachting.
Ik herken mij in een woord van Samuël Rutherford, die ook in immense kerkelijke spanningen verkeerde: „Wij moeten onze plicht doen en de uitkomst is aan de Heere.” Wij moeten alleen naar Zijn Woord luisteren, en in het besef van apostoliciteit en katholiciteit de diepe grondtonen van dat Woord (academisch) bestuderen, verkondigen en bewaren. We moeten alle berekeningen opgeven en alleen het Lam volgen. Hij kan het nodig achten om ons meer te louteren. En als alle hoop ons gans ontvalt, kan Hij ons uit de dood doen herleven.
Daarom ben ik blind voor de toekomst. Ik denk niet na over de toekomst van ons kerkverband. Om de diepe reden dat de kerk van de Heere is. Hij is ons Hoofd en Hij denkt voor ons na. De toekomst hoeft bij Hem niet meer te beginnen, want die ligt in Hem vast.”