Voorwaardelijke straf en taakstraf geëist tegen Eric O.
Het openbaar ministerie (OM) heeft woensdag voor het gerechtshof in Arnhem zes maanden voorwaardelijke militaire detentie en een taakstraf van 240 uur geëist tegen de 44–jarige marinier Eric O. Volgens de aanklager heeft de militair „volstrekt onnodig en voorbarig" op 27 december 2003 waarschuwingschoten gelost op een groep Irakezen.
Hiermee heeft hij de geweldsinstructie voor Nederlandse militairen in Irak overtreden. O. probeerde destijds met waarschuwingsschoten een groep opdringerige Irakezen op afstand te houden. Een van de schoten zou de 32–jarige Irakees Abdullah Moushar Aadhafa hebben geraakt, waardoor de man later aan zijn verwondingen overleed.
De rechtbank in Arnhem sprak O. oktober vorig jaar vrij. Het OM had toen dezelfde straf als nu geëist.
De aanklager, advocaat–generaal J. Wiarda, ging woensdag in zijn betoog vooral in op de argumenten van de rechtbank in Arnhem, die O. vorig jaar vrijsprak. Volgens hem heeft de rechtbank dit op verkeerde gronden gedaan. De verdachte moet worden berecht met als uitgangspunt de Nederlandse dienstvoorschriften en niet zoals de rechtbank heeft gedaan, de internationaal geldende geweldsvoorschriften.
Deze zogenoemde Rules of Engagement zijn geen dienstvoorschriften, ze zijn geheim en dat verhoudt zich niet met de openbaarheid van de rechtspraak. De rechtbank heeft de toepassing van deze internationale regels te ver doorgevoerd, stelde Wiarda.
Hij meent dat O. volgens het Nederlandse geldende militaire strafrecht moet worden berecht. En omdat er in de toekomst meer internationale missies van Nederlandse militairen zullen volgen, vindt hij het belangrijk dat er eenduidig wordt beslist in dit soort kwesties.
Verder heeft de rechtbank volgens de advocaat–generaal ten onrechte gesteld dat als uitgangspunt moet worden genomen dat je het verhaal van een militair moet geloven. Alleen als een aanklager duidelijk kan aantonen dat de situatie anders was, kan een veroordeling volgen, concludeerde de rechtbank. Wiarda bestreed dit door te stellen dat ook in dit soort onderhavige kwesties het gewone strafprocesrecht als uitgangspunt moet worden genomen.
Volgens het OM staat vast dat O. bewust risico heeft genomen met het afvuren van de waarschuwingsschoten, vooral het tweede dat O. loste in de grond. Hij hield daarbij geen rekening met een ricochet, het afketsen van een kogel. Bovendien zat er tussen het afvuren van de schoten weinig tijd, waardoor de groep Irakezen, door wie de marinier zich bedreigd voelde, „gewoon geen kans heeft gehad."
De aanklager stelde dat O. heeft gehandeld in strijd met de dienstvoorschriften. De sergeant–majoor heeft zelf verklaard dat er sprake was van een reële dreiging of van een potentiële dreiging, maar geen van zijn collega’s heeft dat verhaal ondersteund, betoogde Wiarda.
Hij zei niet te weten wat O. heeft bewogen om te schieten. „Ik houd het erop dat O. dermate opgefokt was dat hij zijn wapen moest aanspreken. Als gevolg daarvan is een onschuldige Irakese burger, absoluut geen plunderaar, overleden." Ook heeft O. nooit laten blijken het gebeuren te betreuren, concludeerde Wiarda.
De rechtszaak gaat donderdag verder met het pleidooi van advocaat G.J. Knoops.