Boeren betalen de prijs van China’s succes
De internationale gemeenschap -het zakenleven voorop- vergaapt zich aan het ’Chinese wonder’, met zijn ongekend hoge economische groei. Maar dat dit succes over de ruggen van miljoenen boeren wordt behaald is minder bekend. En zolang zij als tweederangsburgers worden behandeld, is China’s toekomst ongewis.
Ze had huilend op de stoep van het ziekenhuis gestaan, af en toe met haar vuist bonzend op de toegangsdeur: een jonge boerenvrouw in barensnood. Het was op een voorjaarsdag in 2000 dat de Chinese schrijfster Wu Chuntao haar opmerkte. Wu lag zelf in het ziekenhuis om haar kind ter wereld te brengen - vanuit haar bed kon ze de jonge vrouw horen huilen en roepen. De volgende dag hoorde ze dat de vrouw voor de deur van het ziekenhuis was doodgebloed, en daarbij was ook haar ongeboren kind overleden. Artsen in het ziekenhuis hadden pertinent geweigerd haar binnen te laten en te helpen. De reden? Haar familie kon de rekening niet betalen.
Het is een van de verhalen in het boek ”Studie over de boeren van China” van het Chinese dichters- en schrijversechtpaar Yang Lian en Wu Chuntao, dat vorig jaar op de Chinese markt kwam en dat inmiddels door de autoriteiten tot verboden lectuur is verklaard. De boodschap van het boek is deze: De 800 miljoen boeren en plattelandsbewoners van China zijn de grote verliezers in het economische succesverhaal dat China momenteel schrijft en wereldwijd aan de grote klok hangt. „We willen met dit boek de ogen van de stadsbewoners in China openen”, aldus het echtpaar in een interview, „zodat die weten in wat voor een verscheurd land ze leven.” Eenderde van de Chinese bevolking -en dat zijn de rijken in de steden aan de oostkust- weet volgens de auteurs niet hoe belabberd tweederde van hun landgenoten leeft. En daartoe behoorde ook het schrijversechtpaar zelf. Natuurlijk wisten de twee dat er armoede op het platteland was, maar ze gingen ervan uit dat dit een uitzondering was. „Iedere dag werd ons immers meegedeeld dat China een geweldige economische ontwikkeling doormaakt waarvan iedereen profiteert.”
Herhaling
De realiteit is een heel andere. China’s economische succes verloopt over de gekromde ruggen van honderden miljoenen boeren. Voor twee dingen waren die immers de afgelopen jaren van nut: voor het verbouwen van zo veel mogelijk graan voor stedelijke consumptie en voor het leveren van goedkope arbeid voor de stadsbewoners en de fabrieken aan de oostkust.
En zo herhaalt de geschiedenis zich in China op een bizarre wijze. De communistische revolutie van Mao Zedong -in 1949- slaagde enkel dankzij de mobilisatie van miljoenen boeren op het platteland. Vijfenvijftig jaar later voltrekt zich met behulp van diezelfde boeren China’s kapitalistische revolutie. Maar of die ook gewonnen wordt, is de vraag. Het schrijversechtpaar weet zeker van niet: „Blijven 800 miljoen landgenoten achter in hun ontwikkeling en welvaart, dan is iedere optimistische prognose voor China een leugen.” Volgens hen zal het ’boerenvraagstuk’ uiteindelijk bepalen of de modernisering van China zal slagen of niet.
Floris Jan Luyn is het helemaal met hen eens. Luyn was zes jaar correspondent voor NRC Handelsblad in China en publiceerde vorig jaar het boek ”Een stad van boeren, de grote trek in China”. Daarin beschrijft hij de barre omstandigheden van de boeren - zowel degenen die zijn achtergebleven op het platteland als zij die als migrantenarbeiders naar de stad of de fabriek zijn gegaan.
„De hele wereld is bezig China te ontdekken, maar het enige wat ze zien zijn cijfers over de economie. Mijn advies is: Laat je toch niet gek maken door die groeicijfers, en besef dat er ook een heel andere kant is. Dat is van belang, want het lot van de boeren bepaalt de stabiliteit van China in de toekomst.”
Het is tegen dovemansoren gezegd, weet Luyn. „Een collega in Peking verzuchtte nog onlangs: Het verhaal over onderdrukking en uitbuiting op het platteland is níét meer uit te leggen aan westerlingen. Die komen in Peking, kijken er wat rond en concluderen: Alles is hier toch prima geregeld?”
Schedel ingeslagen
Hoe slecht alles buiten Peking is geregeld, lees je in het boek van het hierboven geciteerde Chinese echtpaar. In een van de hoofdstukken komen vier boeren naar voren die zich bij de vice-voorzitter van het dorpscomité beklagen over zijn corrupt gedrag. Prompt laat de voorzitter de vier publiekelijk met een slagersmes de schedel inslaan. In een ander hoofdstuk vallen 200 politieagenten het dorp Dagao binnen en voeren de helft van de 100 bewoners af. Vrouwen worden mishandeld, huizen in puin geslagen. De reden: ze hadden geprotesteerd tegen corrupte ambtenaren.
„Boeren hebben te maken met een tekort aan land, met droogte en met het feit dat hun producten weinig meer opbrengen”, legt Floris Jan Luyn uit. Maar belangrijker zijn volgens hem de corruptie en het machtsmisbruik onder lokale bestuurders, met als zwaarste vergrijp het heffen van veel te hoge belastingen.
Dat laatste houdt verband met de decentralisatie die het centrale bestuur in Peking in de loop van de jaren ’80 en ’90 heeft doorgevoerd. Voor een deel is er helemaal geen sprake van beleid, maar van machteloosheid en machtsverlies. Peking is de controle over de regio’s voor een groot deel kwijtgeraakt. „Daardoor is steeds meer financiële verantwoordelijkheid afgewenteld op de provincies, die nu zelf moeten zorgen voor het inkomen van hun ambtenaren.” En juist dat ambtenarenapparaat is de laatste jaren enorm uitgedijd omdat failliete staatsbedrijven er hun afgedankte hoogopgeleide werknemers dumpten. Zo behielden die een overheidsbaan én een gegarandeerd inkomen. „Maar waar haalde de lokale overheid het geld vandaan? Niet meer uit Peking en dus moesten de boeren bloeden. Tal van illegale heffingen zijn er de afgelopen jaren ingesteld, waarvan de meeste boeren niet eens weten dat ze illegaal zijn. Intussen verdient een stedeling zes keer zo veel als een boer, maar die boer betaalt wel vier keer zo veel belasting.”
Een andere zwakke plek op het platteland is het grondeigendom. Volgens goed communistisch gebruik is de staat eigenaar van alle grond. Boeren mogen het slechts pachten. In de jaren ’90 liep de pachttermijn van vijftien jaar af en werd een nieuwe termijn van dertig jaar van kracht. Maar voor de boeren maakt de duur van de pacht geen verschil: voor hen betekent het pachten zelf een leven vol onzekerheid. Dorpsleiders en partijbonzen eisen immers naar eigen willekeur land op, veranderen de omvang ervan of dwingen boeren ergens anders te gaan verbouwen omdat er een fabriek op hun grond moet komen.
Het is voor miljoenen boeren een extra reden om uit hun dorpen weg te trekken richting oostkust. Daar zijn ze hard nodig als goedkope arbeidskrachten in de bouw, in de fabrieken of in de dienstensector.
Afblaffen mag
Floris Jan Luyn: „Bij duizenden komen ze aan op de treinstations van stedenzoals Peking, Sjanghai en Guangdong. De dekenrol over hun schouder verraadt hun boerenafkomst. Meestal hebben ze een emaillen wasemmer bij zich en een hoopje kleren. Velen van hen zijn niet in de gelegenheid zich te wassen, dus je ruikt hen van ver. In de winter herken je hen aan hun handgebreide wollen ondergoed, dat vaak onder hun broekspijpen uitkomt.”
Eenmaal in de stad ontdekken ze dat ze ook daar tweederangsburger zijn. Luyn: „Hun kinderen kunnen er maar mondjesmaat naar school -ze betalen er sowieso meer voor- en hoewel de politie hen officieel niet meer ’zomaar’ mag oppakken en terugsturen naar huis, gebeurt dat in de praktijk van alledag nog steeds. Stedelingen gaan ook nog eens bijzonder grof met hen om - een boer mag je gerust afblaffen, zo is de gedachte.”
Pas als ze weg zijn, worden ze gewaardeerd, weet Luyn. En die oefening in dankbaarheid gebeurt ieder jaar tijdens het Chinese nieuwjaar. Dan stappen boeren massaal op de trein om naar huis te gaan en… ligt de complete economie stil.
Zowel onder de achtergebleven boeren op het platteland als onder de migranten in de steden groeit de bitterheid over zo veel discriminatie - en dat willen ze weten ook. Het wordt zorgvuldig door de Chinese autoriteiten verborgen gehouden, maar iedere week zijn er wel betogingen en opstootjes van boeren, bijvoorbeeld omdat ze de belastingen niet meer kunnen opbrengen. In 2003 registreerde de overheid maar liefst 58.000 van zulke -vaak gewelddadige- demonstraties, en dat was vergeleken met het jaar ervoor een stijging van 15 procent.
Nieuwe steden
Kennelijk voelen de partijbonzen de hete adem van de boeren in hun nek, want dit voorjaar besloot het Volkscongres de strijd tegen de armoede een extra impuls geven. Zo moeten alle kinderen in 2007 een negenjarige schoolopleiding kunnen volgen en dient de nog bestaande landbouwbelasting in 2006 volledig te zijn afgeschaft (een wassen neus gezien de vele illegale heffingen in de provincies). Verder wil men binnen dertig jaar in het binnenland twintig megasteden uit de grond stampen, elk met zo’n 200.000 inwoners, zodat boeren niet meer naar de overbevolkte oostkust hoeven te komen.
Lokale partijbonzen vechten intussen terug. Het schrijversechtpaar Yang Lian en Wu Chuntao zijn door een van hen voor de rechter gedaagd wegens „beledigende teksten” in hun boek, en „ophitsing” van de boeren. Hun boek is überhaupt niet meer verkrijgbaar.
Maar voor de boeren gloort wellicht vanuit een heel andere hoek hoop op een beter leven. Vanwege arbeidsschaarste aan de oostkust, waardoor nu nog geminachte migranten hun marktwaarde zien stijgen.