„God ter sprake brengen mag weer”
„De tijden van Jan Wolkers en Maarten ’t Hart zijn echt voorbij. Het nieuwe boek van Jan Siebelink is een voorbeeld van een andere benadering: daarin wordt het klimaat van de paauweanen met veel invoelingsvermogen beschreven zonder er de draak mee te steken. God ter sprake brengen mag weer.”
Ds. G. van Meijeren, hervormd predikant in Dirksland sprak woensdag op Hydepark in Doorn tijdens de ”Ontmoetingsdag late roepingen”. Op deze door de Gereformeerde Bond georganiseerde bijeenkomst waren achttien theologiestudenten met een ”late roeping” bijeen, de meesten met hun echtgenote. De meerderheid van hen is getrouwd, heeft een baan en studeert daarnaast voor predikant. In een drietal lezingen werden ze voorbereid op het klimaat in de kerk, de verwachtingen voor een predikantsvrouw en het leven in de kerk.
Met voorbeelden van romanschrijvers toonde ds. Van Meijeren aan dat godsdienst weer mag in Nederland. Hij constateerde ook dat de animositeit in de kerk lijkt te verdampen. „Binnen één groep belijdeniscatechisanten kun je mensen tegenkomen die zich aangesproken voelen door Bunyan, Bonhoeffer, Anselm Grün en Rick Warren. Veel oude kaders en scheidslijnen lijken weg te vallen.” De predikant zag er een gevaar en een kans in. Het gevaar is de vrijblijvendheid. „Hebben we elkaar nog wel iets te zeggen, of is er gewoon sprake van desinteresse?” De kans is om in het opener klimaat frank en vrij je stem te laten horen en in gesprek te gaan.
Ds. Van Meijeren meent dat zich nieuwe mogelijkheden aandienen om de gedachten van het gereformeerd protestantisme tot gelding te brengen, zowel wat betreft de prediking als wat betreft het ambt. Hij bespeurt de tendens dat kerkenraden verwachten dat een nieuwkomer meteen voluit functioneert. „In deze individualistische tijd wordt de persoon van de ambtsdrager steeds belangrijker. Vanuit de reformatorische lijn wordt juist benadrukt dat niet het talent van de voorganger maar de volmacht het wezenlijke van het ambt uitmaakt”, aldus ds. Van Meijeren.
De toenemende druk op de pastoriebewoners kwam in de lezing van predikantsvrouw H. G. Schuurman-Hijmissen uit Ridderkerk naar voren. Ze zei dat het betrekken van de pastorie niet het eindpunt is, maar een nieuw begin, dat veel vraagt. „Predikant zijn is een dienstbaar beroep. Je zult je altijd moeten geven. Als vrouw moet je daar ook van doordrongen zijn.” Ze pleitte er wel voor dat vrouwen op tijd aangeven als het hun allemaal te veel wordt, zodat ze samen met hun man naar oplossingen kunnen zoeken.
Zij noemde het van het grootste belang dat een predikantsvrouw haar man in liefde steunt. „Dat kan door gesprekspartner te zijn, maar ook door ruimte en rust te creëren zodat hij zijn werk kan doen, de man te wijzen op tijd voor ontspanning of door samen leuke dingen te doen.”
Ds. L. de Wit uit Oude-Tonge en zijn echtgenote hielden een persoonlijk verhaal over hun leven in de kerk. De predikant zei het onjuist te vinden dat kerkenraden over beroepingswerk spreken met kandidaten die nog niet beroepbaar zijn. Het gezin De Wit heeft in de begintijd van het ambt veel steun gehad van de kerkenraad. Mevrouw De Wit: „Vanaf dat wij in Oude-Tonge zijn gekomen heeft de kerkenraad een commissie ingesteld van een aantal kerkenraadsleden die ons als gezin één à twee keer per jaar bezoeken, met wie we in alle vrijheid kunnen praten over hoe we ons voelen in de gemeente en of we het aankunnen.”
Ds. De Wit: „Het is fijn om bepaalde zorgen te delen, maar het beste klankbord vind je bij je vrouw. Bij haar kan ik de dingen kwijt die mij persoonlijk raken. Je bent als predikant heel kwetsbaar. Opbouwende kritiek is prima, maar er komt ook kritiek waar ik dat label niet aan kan hangen. Dan blijft het soms tussen je oren zitten. Dat belemmert je in je werk en in het maken van de preek.”