Leerplicht en vrijheid
Waar liggen in Nederland de grenzen van de onderwijsvrijheid? Die vraag kwam de laatste jaren herhaaldelijk aan de orde met het oog op de moslimscholen. Maar ook in heel ander verband is die vraag actueel.
Het aantal particuliere scholen in ons land neemt snel toe. Zij doen geen beroep op overheidsfinanciering en hebben daardoor een grote vrijheid bij het opzetten van hun programma. Het toezicht van de overheid beperkt zich tot controle op het gebouw waarin les gegeven wordt en de bevoegdheden van de leerkrachten.
Maar kan daarmee worden volstaan? Althans als het gaat om kinderen die onder de leerplicht vallen. In hoeverre worden hun op particuliere scholen die dingen bijgebracht die ze toch in ieder geval zouden moeten leren? Wie houdt daar toezicht op?
Die vragen kregen ineens de aandacht door reportages over de zogenaamde iederwijsscholen. Deze snel groeiende groep particuliere scholen laat het helemaal aan de kinderen over wat ze willen leren en of ze willen leren. Wie dat leuker vindt, kan ook de dagen doorbrengen met allerlei spelletjes. Ook die horen tot het aanbod van activiteiten waaruit de leerlingen vrij kunnen kiezen.
De opzet doet denken aan het in de jaren zestig en zeventig in progressieve kring populaire idee van de antiautoritaire opvoeding. Volgens deze gedachtegang moesten kinderen zich geheel in vrijheid kunnen ontplooien, zonder dwang van anderen.
Ouders en leerkrachten moesten hen niet in een bepaalde richting willen dwingen. Kinderen zouden er na verloop van tijd zelf wel achter komen wat goed voor hen was.
Die aanpak bleek geen succes te zijn. Zoals te verwachten was op grond van wat de Bijbel ons leert over de mens, botste dit uiterst optimistische verwachtingsbeeld pijnlijk met de realiteit. Maar kennelijk zijn hier en daar nog restanten van dit denken overgebleven. Op de iederwijsscholen wordt dat opnieuw in praktijk gebracht.
Geen wonder dat de publicaties hierover kritische reacties opriepen in de politiek. Zowel bij de VVD als bij het CDA vond men dat minister Van der Hoeven zulke scholen moest verbieden. Het CDA-kamerlid De Vries noemde het veredelde speeltuinen. Bovendien zou er scherper toezicht moeten komen op het hele particuliere onderwijs. Daar is inderdaad reden toe.
Als ouders uit onvrede met het bestaande onderwijs uit eigen middelen een school beginnen, moet daar ruimte voor zijn. Ook dat behoort tot de vrijheid van onderwijs. Maar die onderwijsvrijheid wordt begrensd door de leerplicht. Kinderen moeten met het oog op hun toekomstig maatschappelijk functioneren een aantal dingen leren. En dat ongeacht de vraag of zij of hun ouders dat nuttig vinden of niet.
De onderwijsinspectie dient te controleren of de leerlingen van een particuliere school voldoende kennis en vaardigheden worden bijgebracht. Daarbij blijft er ruimte voor de specifieke pedagogisch-didactische aanpak van de betreffende school, mits het eindresultaat voldoende is.
Datzelfde geldt uiteraard ook voor ouders die hun kinderen om wat voor reden thuis houden en hun zelf onderwijs geven. In Amerika heeft deze ”home schooling” een grote vlucht genomen. Vaak uit godsdienstige overwegingen. In Nederland gaat het hooguit om een paar honderd kinderen.
Overigens moeten we bij deze discussie nog een ander gezichtspunt niet uit het oog verliezen. Het valt te vrezen dat de door de overheid gesubsidieerde scholen op gereformeerde grondslag in de toekomst steeds meer onder druk komen te staan.
Daarom is het van belang dat er ruimte blijft voor het alternatief van de particuliere school. Maar het is altijd wel de bedoeling dat de kinderen daar het een en ander leren.