Slachtoffers eisen geld zakenman Van Anraat
Zeker vier maar wellicht tien tot vijftien slachtoffers van de gasaanval op de Iraakse stad Halabja in 1988 eisen een schadevergoeding van de Nederlandse zakenman F. van Anraat.
Advocate L. Zegveld van de eisers heeft die vergoeding voorlopig begroot op 10.000 euro per persoon. De claims worden in de strafzaak tegen Van Anraat ingediend.
De chemische aanval van het toenmalige regime van Saddam Hussein maakte op gruwelijke wijze een einde aan het leven van ongeveer 5000 Koerdische mannen, vrouwen en kinderen in Noord-Irak. Nog eens duizenden raakten gewond, onder wie de mensen die nu schadevergoeding eisen.
De slachtoffers richten zich op Van Anraat omdat het landelijk parket van het openbaar ministerie vermoedt dat de Nederlander duizenden tonnen grondstoffen voor chemische wapens leverde aan het voormalige regime in Irak. De regering onder leiding van Saddam Hussein zette de wapens in tijdens de oorlog met Iran (1980 tot 1988) en tegen de Koerdische bevolking in Noord-Irak.
Het landelijk parket vervolgt de Nederlandse zakenman concreet voor medeplichtigheid aan volkerenmoord en oorlogsmisdaden. Het proces tegen hem begon vanmorgen bij de rechtbank in Rotterdam. De zaak wordt dan overigens nog niet inhoudelijk behandeld, omdat het onderzoek nog niet klaar is. De verwachting is dat het inhoudelijke proces pas in november wordt gevoerd.
De slachtoffers gaan in deze strafzaak vragen om een vergoeding voor immateriële schade. Vier nabestaanden hebben hun claim inmiddels bij het landelijk parket ingediend. De 10.000 euro per persoon is het maximale bedrag dat in een strafzaak als schadevergoeding kan worden geëist. Zegveld kondigt aan dat er nog meer schade in civiele procedures op Van Anraat zal worden verhaald. De raadsvrouw verwacht dat er in totaal tussen de tien en vijftien slachtoffers schadevergoeding zullen claimen.
De eisers van schadevergoeding geven aan dat zij na zeventien jaar nog steeds dagelijks lijden aan de gevolgen van de gifgasaanval op Halabja. „Ik ben een groot deel van mijn familie kwijtgeraakt. Mijn vader, moeder, zusje, broertje, oma, tante en oom hebben het niet overleefd”, vertelt de nu 21-jarige Rebas Kadir. Hij was vier jaar oud toen de chemische aanval plaatsvond. „Mijn longen zijn voor 66 procent beschadigd, waardoor ik lichamelijk niet normaal meer kan functioneren. Ik kan niet sporten, studeren en ik ben voor 80 procent arbeidsongeschikt.”
Danya Mohammed, nu 28 en tijdens de aanval 11 jaar, zat in een kelder in Halabja toen de aanvallen begonnen. „Ik ging kort daarna naar boven om water te drinken. Toen moest ik heel veel overgeven. Aan het eind van de middag heb ik Halabja in een heel zieke toestand verlaten”, vertelt ze. „Ik kon nauwelijks meer ademhalen en zien. Sindsdien heb ik veel problemen met mijn longen. Ik kan geen zwaar werk meer verrichten.”