Nederlandse predikant zat twee maanden in Tsjechoslowaakse cel voor Bijbelsmokkel
Een kommetje vocht en een keiharde homp brood. Dat was het dagelijks ontbijt van ds. C.E. Lavooij toen hij in Tsjechoslowakije twee maanden gevangen zat vanwege het smokkelen van Bijbels en andere lectuur. „De officier van justitie en zijn tolk fluisterden hoe slecht ze het hadden onder het communistische bewind.”
Ds. Lavooij, nu hervormd emeritus predikant in Appingedam, moet er in november altijd aan terugdenken. Veertig jaar geleden kwam hij plotseling vrij. Dat was begin november. Vijf jaar mocht hij Tsjechoslowakije niet meer in. Wanneer hij daarna zou terugkomen, zou de politie hem ongetwijfeld in de gaten houden. Maar toen de vijf jaren voorbij waren, viel het IJzeren Gordijn.
Lavooij was 28 jaar, nog ongetrouwd en bijna aan het einde van zijn theologiestudie toen hij in september 1984 betrokken raakte bij de smokkelritten die theologe Hebe Kohlbrugge organiseerde. „Een medestudent was daarvoor benaderd, maar had geen rijbewijs. Ik wel, dus hij vroeg me te rijden. Dat leek me wel wat: het was voor een goed doel en het was ook een avontuur, want het bood me de gelegenheid Oost-Europa te bezoeken.”
Opengehakt
In het diepste geheim werd de reis voorbereid. „Mijn ouders waren anticommunistisch, maar zouden er zeker op tegen zijn geweest als ze hadden geweten wat ik ging doen. In de Noordoostpolder werd onze caravan volgeladen. Mijn reisgenoot wist waar we naartoe moesten, maar had mij veiligheidshalve niets verteld.”
Waardoor de beambte bij grensovergang Znoimo tussen Oostenrijk en Tsjechoslowakije argwaan kreeg, weet ds. Lavooij nog steeds niet. „Misschien omdat we er op vakantie gingen toen de zomer al voorbij was. Hij zei: „Of jij maakt de bodem open of ik. Uiteindelijk deed hij het zelf; het zweet stond op zijn voorhoofd. Met een bijl hakte hij de planken in de vloer van de caravan kapot.”
Daaronder zaten zo’n duizend boeken verstopt. Het waren niet alleen Bijbels, maar bijvoorbeeld ook materiaal van de anticommunistische beweging Charta 77 en werk van Franz Kafka, een schrijver die in de Joodse gemeenschap in Praag was opgegroeid. Daarnaast hadden de twee Nederlandse studenten negentien langspeelplaten bij zich, onder meer met muziek van zanger Wolf Biermann, die het communistische regime van Oost-Duitsland bekritiseerde.
In slaap
Na de vondst werden Lavooij en zijn reisgenoot „in dolle vaart” naar de gevangenis van Brno vervoerd. „Elk in een auto; we mochten geen contact meer met elkaar hebben. Toen we in de gevangenis werden ingeschreven, zaten we toch weer even in dezelfde kamer. De man die ons moest bewaken, viel in slaap. Daardoor konden wij snel afspreken wat we tijdens de verhoren zouden zeggen. Daarin heb ik Gods hand gezien; de Heere sluimert noch slaapt. We werden naar een cel gebracht en hebben elkaar niet meer gezien tot we twee maanden later werden vrijgelaten.”
„De man die ons moest bewaken, viel in slaap; daardoor konden wij snel afspreken wat we tijdens de verhoren zouden zeggen” - Ds. C.E. Lavooij, voormalig Bijbelsmokkelaar
De ochtend na de arrestatie kreeg Lavooij te horen dat hem drie tot vijf jaar celstraf boven het hoofd hing vanwege een poging het socialistische regime omver te werpen. „Dat was even heel moeilijk. Tijdens de voorbereiding van de reis naar Oost-Europa was ons verteld dat wanneer het mis zou gaan, we maximaal twee weken gevangen zouden zitten. Dat werden er uiteindelijk acht.”
Verklikkers
Intussen wist het thuisfront dat er iets mis was. „Na het overschrijden van de Tsjechoslowaakse grens zouden we binnen 24 uur een gecodeerd telefoontje plegen als teken dat we de lading hadden afgeleverd. Toen dat niet gebeurde, ging iemand van de organisatie met de trein naar Praag en schakelde de Nederlandse ambassade in.”
Intussen werd Lavooij in de gevangenis een paar keer per week verhoord. Zoals hij met zijn reisgenoot had afgesproken, vertelde hij –terwijl een tolk hem vanuit het Duits vertaalde– dat de caravan in Noordwest-Utrecht was volgeladen. „Al snel kreeg ik het gevoel dat de officier van justitie weinig wist en ook geen vooruitgang boekte. Door de gesprekken groeide er zelfs een bepaalde verstandhouding. De officier en zijn tolk werden vriendelijker en zeiden uiteindelijk openlijk hoe moeilijk het in hun land was, door de vervuiling en de woningnood. Ze deden dat wel fluisterend, met de hand naast hun mond, terwijl ze opzij keken. Eén keer per dag werden we tien minuten gelucht. Dan viel het me op dat de bewakers elkaar niet aankeken. In feite zaten zij gevangen; ze konden niemand vertrouwen. Later is gebleken dat een op de zeven mensen verklikker was.”
Stil gebed
Lavooij viel kilo’s af. „We kregen als ontbijt een kommetje vocht waarvan gezegd werd dat het koffie was, maar dat nergens naar smaakte. De harde homp brood verzadigde ook niet. Ook wat we ’s middags en ’s avonds kregen, hield niet over wat smaak betreft, bijvoorbeeld macaroni met niets erop of eraan.”
In de kleine cel stonden twee stapelbedden. „Ik zat er gevangen met een man die wegens oplichting twintig jaar gevangenisstraf had gekregen. Hij dwong me de cel schoon te maken. Als het niet goed was, schopte hij de emmer om en moest ik opnieuw beginnen. De andere celgenoot was een advocaat die bouwfraude had gepleegd; die was iets toegankelijker.
Toen ik een pakketje van mijn ouders kreeg met kaas en stroopwafels, deelde ik daarvan uit. Daardoor veranderde hun houding. Als er een pannetje eten door het luikje van de deur werd geschoven, deed ik een stil gebed. De oplichter vroeg wat ik deed. Hij bleek het Onze Vader uit zijn jeugd te kennen. Mijn celgenoten waren nu ook even stil, en zo zaten we elk in onze eigen taal het Onze Vader te bidden. Mijn ouders hadden ook een Bijbeltje gestuurd. Ik vertaalde wat stukjes in het Duits, over Petrus die gevangen zat en over Paulus en Silas in de gevangenis. Mijn celgenoten luisterden en werden steeds toeschietelijker.”
Vrijgelaten
Na bijna acht weken zat Lavooij op een dag voor het eerst alleen in de cel. „Toen heb ik hardop gezongen en gebeden. Even later werd de oplichter teruggebracht. Enthousiast zei hij: „Domu!” Ik begreep hem niet. Met grote letters schreef hij op een papier: „Domu.” Dat bleek te betekenen: „Naar huis!” Hij had gehoord dat ik zou worden vrijgelaten. Het ministerie van Buitenlandse Zaken, de vredesbeweging en onze hoogleraren hadden zich voor ons ingespannen. Mijn vader wilde De Telegraaf inschakelen toen ik gevangenzat, maar Buitenlandse Zaken stak er een stokje voor: stille diplomatie werkte beter.”
Een paar dagen later kregen Lavooij en zijn reisgenoot hun kleren terug. De bruingestreepte gevangeniskleding ging uit. „Daar stond ik in mijn korte broek, bij 5 graden boven nul, want het was inmiddels november. In een Lada werden we naar Praag gebracht. Daar zouden we op het vliegtuig naar Nederland worden gezet, maar vanwege dichte mist werd dat uitgesteld. Drie dagen zaten we in een cel, 8 meter onder de grond. Hoog boven ons was een klein luchtgat. Het werd er zo benauwd, dat we onze gesprekken moesten staken.
De politie bracht ons tot aan de trap van het KLM-vliegtuig. Pas toen het toestel opsteeg, voelden we ons vrij. In Nederland namen sommigen het ons kwalijk dat we niets over onze reis hadden verteld. Anderen hadden hun oordeel klaar: ons plan was ontdekt, dus we zouden het wel knullig hebben uitgevoerd.”
Gevallen gordijn
Ds. Lavooij vertelt zijn verhaal soms op een school, „omdat veel jongeren niets weten over de Koude Oorlog”. In september was hij met zijn vrouw in Vilnius, de hoofdstad van Litouwen. „De Nederlandse ambassadeur adviseerde ons naar het museum van de geheime dienst KGB te gaan, om het wantrouwen van de Litouwers tegen de Russen te leren begrijpen. In het museum zag ik cellen en een luchtplaats die precies leken op de gevangenis in Brno. Nadat mijn vrouw een filmpje daarvan in de familieapp zette, kreeg ik heel veel vragen van mijn kleinkinderen. Die hebben soms geen idee van wat zich vroeger heeft afgespeeld.”
Volgens de predikant werd Psalm 142 voor hem van betekenis door zijn ervaring in Tsjechoslowakije. „Voer mijn ziel uit de gevangenis, om Uw Naam te loven: ik heb na mijn gevangenschap vijf gemeenten mogen dienen.”
Ds. Lavooij is nog vaak in Oost-Europa terug geweest. Hij was betrokken bij hulpverlening aan Roemenië en de Russische enclave Kaliningrad. „In 1993 zag ik bij een pottenbakster in Praag bij wie we meeaten een geëmailleerd beeldje van Jona in de vis. Ze vertelde dat ze onder het communistische bewind was gedwongen familieleden onderdak te bieden. Het was een onhoudbare situatie in haar kleine appartement. Ze ging ’s nachts uit bed en smeekte in het donker om uitkomst. Dat gebed werd kort daarna verhoord. Uit dankbaarheid had ze dit beeldje gemaakt.
Toen vertelde ik over mijn gevangenschap. Spontaan pakte ze het beeldje en gaf het me, hoewel ze eerst had gezegd dat het niet te koop was. Haar man zei: We willen u bedanken, want al die transporten zijn knipjes geweest in het IJzeren Gordijn, waardoor het uiteindelijk viel.”