Nazi’s kregen in Rotterdam borrel waar eerst in gespuugd was
Over Joods erfgoed in Rotterdam is bij het grote publiek minder bekend dan over dat in Amsterdam. Toch is kennisname ervan alleszins de moeite waard. „Zonder de Joodse zakenman Lodewijk Pincoffs zou Rotterdam nooit zó’n havenstad zijn geworden.”
„Kijk”, zegt historicus en gids Rob Snijders (65). „Daar, aan Heemraadssingel 68, woonde Mary Meijer-van der Sluis. Zij werd in 1937 Nederlands kampioen schermen op de floret. Zij overleefde als Joodse vrouw de Tweede Wereldoorlog. In 1973 deed zij, inmiddels 56 jaar, met haar dochter nog mee aan de Maccabiah-Spelen in Tel Aviv, waar ze door premier Golda Meir gehuldigd werd.”
Het is een van de vele feitjes en wetenswaardigheden waarmee Snijders moeiteloos strooit tijdens een rondwandeling door Rotterdam, gericht op sporen van Joods erfgoed. Snijders: „De Heemraadssingel was destijds –en is dat eigenlijk nog steeds– een fraaie, statige straat. De chique singel had voor de oorlog tal van Joodse bewoners. Op de door mij opgerichte site joodserfgoedrotterdam.nl hebben we de verschillende adressen en voormalige bewoners, Joden die door hun handel of bedrijvigheid in goeden doen waren geraakt, zo goed mogelijk beschreven en in kaart gebracht.”
Ook de nazi’s waren op slag verliefd op de Heemraadssingel. „Zij hielden daar tal van politieke marsen, zoals de eerste mars van 1500 leden van de Hitlerjugend, de Bund Deutscher Mädel en de Jeugdstorm, die naar het Deutsches Haus aan de Westzeedijk marcheerden.”
„Nazi’s hielden op de chique Heemraadssingel tal van politieke marsen ” - Rob Snijders, historicus en gids
Ingepikt
De eerste huizen die de nazi’s in beslag namen, lagen aan de Heemraadssingel. „Meestal ingepikt van verdreven of gearresteerde Joden.” Op nummer 217 en 219 huisde, net als op nummer 157, waar nu Moree Gelderblom Advocaten kantoor houdt, de Sicherheitsdienst (SD). Op nummer 103 en 131 de Wehrmacht. Op 114 was het partijkantoor van de Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij (NSDAP) gevestigd, op 151 de Kriegsmarine. Het districtshuis van de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) was te vinden op nummer 237. In dit laatste pand woonde, voor de NSB erin trok, bankier David van Dantzig. Hij werd op 14 oktober 1943 in Auschwitz vermoord. Zijn vrouw en drie van hun vier kinderen werden in datzelfde vernietigingskamp van het leven beroofd.
Wonderlijk genoeg herbergde diezelfde Heemraadssingel ook Joodse onderduikers, van wie sommigen de oorlog overleefden. Snijders wijst naar het pand Heemraadssingel 119. „Hier huisde kraaminrichting Carmenta. In die algemene instelling zijn in de loop der jaren heel wat Rotterdammers geboren. Ook ik kwam er in 1959 ter wereld. In Carmenta zaten tijdens de oorlogsjaren diverse onderduikers, onder wie Joden.”
Jawel, de Duitsers kwamen er met enige regelmaat controleren, weet de historicus. „Zij kregen dan snel een borrel ingeschonken, zodat de onderduikers tijd kregen zich onder de dubbele vloeren te verstoppen. Overigens vertelde de dochter van de directrice later dat het personeel, uit afschuw van de Duitsers, dan wel eerst in het borrelglas gespuugd had!”
Arm
Dat aan de Heemraadssingel tal van rijke Joden woonden, moet niet het –vaak door antisemitisme ingegeven– beeld oproepen dat de doorsnee Jood een rijke bankier of industrieel was, stelt Snijders. „Het merendeel van de Rotterdamse Joden was arm. In de negentiende eeuw woonden de meesten van hen in de beruchte Zandstraatbuurt, bekend om zijn armoede, prostitutie en onderwereld. Begin twintigste eeuw, toen het stadsbestuur besloot dat daar een nieuw stadhuis moest verrijzen, hebben de Joden zich verspreid naar diverse andere stadsdelen.”
Ook in de Zandstraatbuurt, de meest Joodse buurt die Rotterdam ooit gekend heeft, kwam het aandeel Joodse inwoners echter nooit boven de 10 procent uit. „Wat dat betreft was de situatie in Rotterdam heel anders dan in Amsterdam. Daar had je voor de Tweede Wereldoorlog straten waar 80 procent van de bewoners Joods was. In Amsterdam leefden in 1940 naar schatting 79.000 Joden; in Rotterdam vermoedelijk 11.000 tot 13.000.”
Toen na 1945 een telling werd gehouden, gaven in de havenstad nog ruim 700 mensen aan Joods te zijn. „Mogelijk waren dat er in werkelijkheid meer, want de Joden lieten zich niet altijd meer als zodanig kennen. Ze waren het wel een beetje zat om, in welke context dan ook, geteld te worden.”
„Het bombardement van 1940 verwoestte in Rotterdam veel Joods erfgoed” - Rob Snijders, historicus en gids
Uitdaging
Als het om Joods erfgoed gaat, is er nog een belangrijk verschil tussen beide grote steden. Snijders: „De binnenstad van Rotterdam is op 14 mei 1940 zwaar gebombardeerd. Het stadshart is toen weggevaagd. Daardoor, en ook wel doordat het stadsbestuur na 1945 een grote vernieuwingsdrang aan de dag legde en veel oude gebouwen heeft afgebroken, is er in Rotterdam veel minder zichtbaar Joods erfgoed. Voor mij als historicus en gids maakt het de uitdaging overigens alleen maar groter om dat wat nog wel bewaard is gebleven goed te ontsluiten en aan het publiek te tonen.”
Wie met Snijders door het centrum van Rotterdam struint –zijn rondwandelingen duren gewoonlijk zo’n twee uur– komt in korte tijd veel te weten over het Joodse verleden van de stad. Over Lodewijk Pincoffs (1827-1911), de Joodse zakenman en politicus die een belangrijke rol speelde in de totstandkoming van de Rotterdamse havens. Na frauduleus handelen vluchtte hij naar Amerika. Toch werd voor hem in de jaren negentig van de vorige eeuw, in de wijk Feijenoord, nog een standbeeld opgericht. „Zonder Pincoffs zou Rotterdam nooit zo’n wereldhaven zijn geworden als het nu is.”
Snijders praat honderduit. Over het Joodse ziekenhuis Megon Hatsedek, waarvan aan Schietbaanlaan 42 nu alleen nog het groene toegangshek resteert. In februari 1943 werden alle patiënten en het medisch personeel, samen met de bewoners van het nabijgelegen Joodse weeshuis en bejaardenhuis, met grof geweld afgevoerd naar Westerbork.
Stijfjes
En hij praat over de vele verdwenen synagogen. „Als een Jood het met de gang van zaken in een synagoge niet eens is, hoeft hij niet –zoals protestanten vaak doen– een geheel nieuwe geloofsgemeenschap te starten. Hij zorgt gewoon dat hij tien andere Joden vindt die hem steunen en begint met hen een eigen sjoel. Deze kleinere synagogen, en ook synagogen met een eigen karakter, werden chewresjoels genoemd. In Rotterdam kwamen zulke acties regelmatig voor. Zogenoemde Oost-Joden, afkomstig uit Oost-Europa, vonden de Nederlandse synagogen veel te stijfjes, te aangepast-westers. Op Simchat Torah moest je, met de wetsrol in je hand, veel uitbundiger dansen en springen, vonden zij. En dus startten ze een eigen sjoel.”
„Slagerszoontje Jack Marcus overleefde op wonderbaarlijke wijze Auschwitz” - Rob Snijders, historicus en gids
Snijders vertelt verder over de vele Joodse bakkerijen en slagerijen, al dan niet koosjer, die de stad vroeger telde. Aangekomen bij de Middellandstraat haalt de gids een van zijn geplastificeerde oude foto’s tevoorschijn. „Hier, aan de 1e Middellandstraat 14A, was tot aan de jaren veertig Vleeschhouwerij Marcus gevestigd. Ze waren niet koosjer, maar verkochten ook geen treife, dus geen varkens- of paardenvlees. Op deze foto zie je het hele gezin staan, poserend voor de slagerij. Al deze mensen zijn door de nazi’s omgebracht. Alleen het jongetje in de kinderwagen, Jack, heeft de Shoah overleefd. In Auschwitz werd hij vier keer geselecteerd voor vergassing, maar elke keer werd hij op wonderbaarlijke wijze door een Duitser uit de rij geplukt. Hij is nu een oude man, van in de negentig. Ik ben met hem bevriend geraakt en heb nog af en toe contact met hem.”
Vitrinekast
Een enkele keer vermengt het betoog van de historicus zich met een klein stukje persoonlijke levensgeschiedenis, zoals bij aankomst in de Graaf Florisstraat. „Hier woonde mevrouw Bezemer, een vriendin van mijn oma. Ik ging als jongetje van acht weleens met oma bij haar op bezoek. In haar kamer stond een vitrinekast, met daarin onder meer een mooi stuk pyriet. Toen ik daarnaar stond te kijken, zei ze: „Wil jij dat hebben? Het is van een Joods meisje geweest dat hier vroeger woonde, maar nooit is teruggekeerd.” Toen begreep ik nog niet wat „nooit teruggekeerd” betekende. Het stuk ijzererts ligt nog altijd op mijn bureau; ik gebruik het als presse-papier.”
Het geschenk van het stuk pyriet is een van de vele gebeurtenissen in het leven van Snijders (zelf niet van Joodse komaf) die zijn belangstelling wekten voor het Jodendom en de Joodse geschiedenis. Na 31 jaar les te hebben gegeven aan een basisschool in Amsterdam, behaalde hij in 2020 aan de Universiteit van Amsterdam zijn master geschiedenis en in 2021 de master Hebrew and Jewish Studies. „Zo kwamen allerlei lijntjes in mijn persoonlijke levensgeschiedenis bij elkaar.”
Zijn kennis van het Joodse erfgoed in Amsterdam en Rotterdam is inmiddels immens. Maar er blijft altijd meer te ontdekken én na te streven. Aan het eind van de rondwandeling, bijna terug bij treinstation Rotterdam Centraal, wijst hij naar een pand waarin nu een supermarkt is gevestigd. „Op die plek woonde destijds de zeer orthodoxe Joodse huisarts David Hausdorff. Als de tram langs zijn huis reed, riep de conducteur: „Halte Hausdorff.” Dat laat zien hoe bekend en gezien hij in de stad was.”
Jennen
Dokter Hausdorff werd begin jaren veertig regelmatig door de nazi’s –om hem te jennen niet zelden op zaterdag– naar Loods 24 geroepen, de plek vanwaar Joden werden gedeporteerd naar kamp Westerbork. Hij moest daar mensen die aangaven dat zij vanwege hun gezondheid niet op transport konden, medisch keuren.
Hausdorff probeerde zo veel mogelijk mensen af te keuren, wat moeilijk was omdat mensenjagers als Ferdinand aus der Fünten en Franz Fischer hem op de vingers keken. Pas in 1943 is hij, met zijn gezin, in Vlaardingen ondergedoken. Snijders: „Gelukkig hebben zij de oorlog overleefd. Journaliste Trix van Bennekom schreef over deze arts een mooi boek. Het zou mooi zijn als de tramhalte hier opnieuw de naam Halte Hausdorff zou krijgen. Dat zou een mooi eerbetoon zijn.”