Herman van Beek en zijn ereschuld aan het Joodse volk
De pro-Duitse houding van zijn grootvader achtervolgt Herman van Beek tot vandaag. Het drijft hem tot onderzoek naar Nederlandse christenen die in de oorlog de moed hadden om de bezetter te weerstaan en Joden te verbergen. „Het is toch onbegrijpelijk dat Rotterdam, waar zo veel kinderen van God woonden, Joodse medeburgers zomaar liet wegvoeren.”
Een lauwe herfstwind jaagt over de Nieuwe Maas. Zo nu en dan valt wat er water uit de wolken die landinwaarts drijven. Traag druipen druppels van de halve cirkel waarop de namen van 686 kinderen staan vermeld. Als tranen langs een gegroefd gelaat.
Tussen het Joods kindermonument en de Stieltjesstraat ligt het restant van de muur die ooit om Loods 24 stond. Tijdens de Tweede Wereldoorlog bracht de Duitse bezetter in de voormalige tabaksloods gearresteerde Joden onder, voordat ze werden gedeporteerd naar Westerbork. Tussen 30 juli 1942 en 22 april 1943 vonden er acht transporten plaats, goed voor 6790 Joodse inwoners van Rotterdam en omgeving. In de jaren 80 van de vorige eeuw werd de loods afgebroken. Op het resterende stuk muur is een plaquette aangebracht met de oproep: „Sta stil en gedenk de onschuldigen die aan waanzin en onverdiende haat ten offer vielen.”
Het herinneringsmonument werd geadopteerd door Beroepen College De Swaef. Initiatiefnemer was godsdienstdocent Herman van Beek (59). Elk jaar gaan de leraren in de mens- en maatschappijvakken met leerlingen van de tweede klas naar de Stieltjesstraat. Om hen te confronteren met wat hier plaatsvond en te waarschuwen tegen het antisemitisme, dat als een onuitroeibaar monster enige tijd kan slapen, maar pas op de jongste dag zal sterven.
Kindermonument
Het door Wim Quist ontworpen kindermonument, dat in 2013 tot stand kwam, is geadopteerd door locatie Guido de Brès van het Wartburg College. In de metalen platen die de halve cirkel vormen, zijn de namen van de weggevoerde kinderen gegraveerd. Abraham van Leeuwen, 11 jaar. Max de Winter, 9 maanden. Meijer Boekbinder, 10 jaar. Grietje van der Klein, 12 jaar. Regina van Zuiden, 12 jaar. Marcus van der Kar, 3 jaar… Rij na rij.
Ieder jaar vindt er een herdenking plaats op 30 juli, de dag waarop de eerste groep Joden werd weggevoerd. „In Amsterdam brachten ze de Joden tijdelijk onder in de Hollandse Schouwburg, bekend bij iedere Amsterdammer”, zegt Van Beek. „Loods 24 lag buiten het gezichtsveld van de meeste Rotterdammers. Er zijn maar weinig verhalen bekend van mensen die iets van de transporten hebben gezien.”
De docent leerde de macabere plek aan het begin van de jaren 80 kennen. „Ik diende als vrijwilliger bij de brandweer en Loods 24 stond in de hens. Van de geschiedenis wist ik niets. Daarover hoorde ik pas in de jaren 90, via rabbijn Lody van de Kamp. Hij heeft ervoor gepleit dat het stuk muur en de boom ernaast zouden blijven staan. Dat is gebeurd, dankzij de opgerichte stichting Comité Loods 24.”
De godsdienstleraar weet zich existentieel betrokken op het immense leed dat de Joden is aangedaan. Zijn grootvader was Duitsgezind en sloot zich aan bij de NSB. Zijn vader gaf, hoewel anti-Duits, begin 1945 gehoor aan de oproep te gaan werken in Duitsland. Vanwege de op papier aantrekkelijke voorwaarden, zucht naar avontuur en de vermaning van ds. Chr. van de Woestijne om de bezettende macht niet ongehoorzaam te zijn.
Kleinzoons
Om zijn familieverleden te verwerken en antwoord te vinden op vragen wijdde Van Beek in 2000 zijn scriptie ter verkrijging van zijn eerstegraadsbevoegdheid aan christenen en hun verzet tegen de overheid in de oorlogsjaren. Zeven jaar later voltooide hij een masterscriptie over de houding van SGP-leider ds. G. H. Kersten tegenover de Joden.
Sinds 2007 ontbrak hij geen enkele keer bij de jaarlijkse herdenking aan de Stieltjesstraat. Zijn eerste contact met Joden ontstond al veel eerder. „Ik zat met Ruben Slagter op de christelijke kleuterschool in de Bethlehemstraat. Tussen de middag bleef ik soms bij hem eten. Zijn Joodse vader, die door de onderduikperiode in een christelijk gezin christen was geworden, heb ik later weer opgezocht in het kader van een werkstuk over wereldreligies voor mijn opleiding aan de CHE.”
Van 2007 tot 2009 was hij docent aan de hogeschool in Ede. „Zo leerde ik Lody van de Kamp kennen. Die volgde er de opleiding voor eerstegraads godsdienstdocent. Op zijn verzoek bracht ik een bezoek aan het Cheider, de orthodox-Joodse basisschool in Amsterdam. Daar ligt het begin van onze bijzondere vriendschap. Mijn grootvader sympathiseerde met de nazi’s, Lody’s grootvader is in Sobibor vermoord door de nazi’s. Het was voor mij een enorme opluchting dat ik in het NSB-dossier van mijn grootvader niet tegenkwam dat hij Joden heeft aangebracht.”
In de contacten met Joden legt Van Beek zijn familieverhaal altijd open op tafel. Lody van de Kamp liet hij zelfs het dagboek lezen dat zijn vader in Duitsland bijhield. „Naar aanleiding daarvan stuurde hij me een brief waarin hij het grote contrast tussen onze grootvaders schetste, waarna hij besloot met de woorden: „Als kleinzonen zitten wij tegenover elkaar. De geschiedenis staat tussen ons in. Niet als een obstakel, niet als een hindernis, niet als een belemmering. De geschiedenis heeft ons beiden aan het denken gezet. Om daar met de zegen van de Eeuwige gezamenlijk een toekomst mee op te bouwen. In dierbare vriendschap. Een vriendschap die sommigen waarschijnlijk moeilijk begrijpen. Een vriendschap die het verleden overstijgt.”
Die woorden hebben me diep geraakt en emotioneren me nog steeds.”
Messias
De orthodox-Joodse wereld doet Van Beek veel denken aan zijn eigen strikt reformatorische achtergrond. „In de gesprekken daarover met Lody heb ik er nooit een geheim van gemaakt dat Jezus voor mij de Messias is en dat ik Hem lief heb gekregen. Dat respecteert hij. Ik doe geen moeite om hem te bekeren, dat is mijn werk niet. Wel wil ik getuige zijn. Omgekeerd heeft hij voor de Wartburg Academie een masterclass over het Jodendom gegeven.”
Momenteel werkt Van Beek aan een dissertatie over de houding en het handelen van Nederlandse christenen ten opzichte van Joden in de periode 1900-1950. Verdeeld op grond van hun politieke voorkeur. De achterban van de SGP scoort slecht, al zijn er uitzonderingen. „Zo had de gereformeerde gemeente van Rotterdam-zuid een onderduikersvereniging die ook Joodse kinderen onderbracht. Daarbij speelde mogelijk de houding van ds. W. C. Lamain een rol, die deze gemeente van 1932 tot 1943 diende. In tegenstelling tot ds. Kersten wist ds. Lamain zich sterk betrokken op het Joodse volk, net als ds. R. Kok.”
De generatie die Joden onderdak bood, is weggevallen. De Rotterdamse docent moet het doen met de verhalen van hun kinderen, die intussen ook hoogbejaard zijn. „Wat mij vooral boeit, is de vraag waarom christenen hulp boden. Gebeurde dat uit liefde voor het Joodse volk of uit algemene medemenselijkheid? Het lastige is dat daar weinig over gesproken werd.”
Reformatorische christenen die hulp boden aan Joden, deden dat vanuit een persoonlijke motivatie, stelt Van Beek. „Rooms-katholieke verzetsmensen wisten zich veel sterker gesteund door de kerk. Binnen de Rooms-Katholieke Kerk in Nederland verzette met name aartsbisschop Jan de Jong zich consequent en consistent tegen de Duitse bezetter. Tijdens rooms-katholieke erediensten lazen priesters bisschoppelijke brieven voor waarin de Jodenvervolging en de gedwongen tewerkstelling van Nederlanders werden veroordeeld.
Die leiding ontbrak in de kleine reformatorische kerken. Binnen de Nederlandse Hervormde Kerk klonken verschillende geluiden. Mannen zoals ds. D. A. van den Bosch en ds. K. Gravemeijer verhieven hun stem, andere hervormde predikanten lieten het afweten. De vooraanstaande hervormd-gereformeerde dr. Hugo Visscher was uitgesproken pro-Duits.”
Schuldbelijdenis
De godsdienstdocent van De Swaef is verheugd over de omslag die plaatsvond binnen de gereformeerde gezindte. „De SGP voegde in 1999 aan artikel 29 van het beginselprogram een paragraaf over Israël toe. De Gereformeerde Gemeenten kregen in 1996 een Deputaatschap Israël. Mede dankzij ds. R. Boogaard uit Leiderdorp, die aanvankelijk vrijwel als eenling binnen zijn kerkverband afstand nam van de vervangingstheologie.”
Voor de schuldbelijdenis waartoe recent een aantal predikanten binnen de gereformeerde gezindte opriep, is volgens Van Beek alle reden. „Het is meer dan verschrikkelijk wat de Joden is aangedaan. Lees de verslagen van ooggetuigen in het boek ”Bij ons in Auschwitz” van Arnon Grunberg. Heel opmerkelijk vind ik dat de amish in 2010 schuld beleden vanwege het feit dat ze in het verleden de vervangingsleer aanhingen. Hoeveel meer reden hebben wij om schuld te belijden? Tegenover het Joodse volk en tegenover de kleine groep van mensen die zich het lot van de Joden wel aantrok, en daarin helaas weinig medestanders had. Het is toch onbegrijpelijk dat Rotterdam, waar zo veel kinderen van God woonden, Joodse medeburgers zomaar liet wegvoeren?”
De argumenten tegen het belijden van schuld vindt hij niet sterk. „Natuurlijk moet het daar niet bij blijven, daar ben ik het mee eens. Waarschuwen tegen het huidige antisemitisme is net zo belangrijk, maar speel die twee niet tegen elkaar uit. Ik vind het triest dat allerlei instanties, tot de Nederlandse Spoorwegen toe, wel hun schuld erkenden en de reformatorische kerken, die grote nadruk leggen op de noodzaak van zondebesef, zo afwachtend zijn. „Durf in je afgrond te kijken”, zei Martin Buber. Liefst in de ontmoeting met leden van het Joodse volk. Door de contacten met Lody van de Kamp weet ik hoe helend dat is. En welke openingen het biedt om te spreken over Wie de grond van je bestaan is.”