Duitse Boerenoorlog 1524-1525: via Reformatie tot revolutie?
Toen in het voorjaar van 1524 in grote gebieden van het Duitse rijk een heuse oorlog van boeren tegen de adel ontbrandde, keken velen naar Maarten Luther. Hij was weliswaar niet de aanstichter ervan, maar had hij met zijn Reformatie niet een ommekeer tot stand gebracht?
Luther had getoond hoe nieuwe idealen konden worden bereikt: consequent tegen het gezag van kerkelijke en wereldlijke autoriteiten in verzet blijven. Was het vreemd dat de gewone man dacht: wat Luther kan, dat moeten wij, gewone lieden, ook kunnen bereiken? Door de sterk gegroeide frustratie aan de onderkant van de Duitse samenleving konden radicale leiders hun boodschap goed kwijt.
Zou er misschien een logisch verband bestaan tussen de trits Reformatie-radicalisering-revolutie? En hoe stond Luther in die felle, bloedige botsing van 1524-1525?
In 1493 was er al een hevige opstand geweest van boeren tegen hun adellijke heren. Die was opgezet door de ”Bundschuh-Bewegung”, onder aanvoering van ene Jos Fritz, geboren in 1470 als zoon van een lijfeigene – het type van een echte volksmenner; hij bleef die beweging van 1521-1525 als zodanig leiden. Zo nu en dan vlamde er verzet op en werd de adel erbij bepaald dat er hervormingen moesten plaatsvinden. Gewoon verbeteringen in het lot van de arme boeren, die totaal afhankelijk waren van de edelman. Het waren de oude feodale verhoudingen uit de middeleeuwen; het heette in meer dan één geval lijfeigenschap – slavernij was maar één stapje verder. Bij alle vernieuwing in de 15e eeuw door renaissance en humanisme zat er voor de boeren niets anders op dan keihard te werken tegen een vergoeding die nauwelijks toereikend was voor hun gezinnen. Wat was het een verademing te horen dat een monnik in Wittenberg het had aangedurfd de paus ongehoorzaam te zijn en zelfs de keizer van Duitsland voorhield dat hij doorging met zijn vernieuwing. Dat Luther hierbij het Woord van God vooropstelde was velen niet ontgaan, maar alleen al zijn moed was hartverwarmend. Daar kwam bij dat Luther in 1520 een boekje had uitgegeven met de titel ”Over de vrijheid van de christen” en daar stond toch maar in dat een christen een vrij man was. Dat hij ook paradoxaal stelde dat een christen zowel niemands onderdaan alsook ieders onderdaan was, ging velen boven de pet. Die vrijheid – dat was een blijde boodschap voor de autonome mens. Luther toonde intussen wel begrip voor de arme boeren; hij was ook tegen uitbuiting van die arme drommels. Hij riep de adel op om recht en gerechtigheid toe te passen.
Zwickauer profeten
Terwijl Luther noodgedwongen op de Wartburg zat –vanaf de meidagen van 1521– lieten zich in het oosten van Duitsland enkele merkwaardige ‘profeten’ horen. Tot in Wittenberg klonken hun stemmen. Het waren jonge mannen: Nikolaus Storch en Marcus Stübner. De eerste was van beroep wever in het stadje Zwickau, maar had zich daar –onder leiding van de radicale predikant Thomas Müntzer– ontwikkeld tot lekenprediker. De andere had in Wittenberg theologie gestudeerd, maar was in 1521 een enthousiaste volgeling geworden van Storch en Müntzer. Samen traden ze op als de ”Zwickauer profeten”. Ze trokken veel hoorders. Hun boodschap kwam hierop neer: „Luther heeft ons wel van de paus in Rome verlost, maar we moeten ook verlost worden van de papieren paus.” Daarmee doelden ze op de Bijbel, het Woord van God; alleen de Geest kan helemaal bevrijden. En die Geest meenden zij te hebben ontvangen en ze meenden over Hem te kunnen beschikken. Luther, die er op de Wartburg berichten over kreeg, waarschuwde zijn collega’s in Wittenberg voor deze „geestdrijvers”. Dezen stelden het Evangelie van Gods genade achter hun evangelie van sociale gerechtigheid. Dat raakte de arme mensen toch veel meer. Veel boeren werden erdoor aangesproken en zetten zich hiervoor in.
In andere delen van Duitsland traden ook sprekers op die een vergelijkbare boodschap rondbazuinden. Hun namen zijn minder bekend, maar ze waren minstens zo populair in hun omgeving. We noemen Andreas Bodenstein von Karlstadt (Luthers collega, radicaal inzake het aangaan van een priesterhuwelijk, ontbinding van de kloosterorden en de Beeldenstorm – dit alles heeft Thomas Müntzer sterk beïnvloed), dr. Balthasar Hubmaier (gematigd priester, later wederdoper), Hans Denck (mystieke radicaal), Hans Jacob Wehe (rebelse priester) en Sebastian Franck (vriend van Denck, nam als vrijdenker afstand van Luther).
Alle invloeden samen kan men typeren als niet-reformatorisch, maar juist als vrijzinnig en rebels. Het gezag van en ontzag voor Gods Woord ontbrak bij velen van hen. Hun streven naar kerk- en maatschappijvernieuwing was een mengeling van allerlei opvattingen en methoden die de toets van de Bijbel niet konden doorstaan. De gerichtheid op Gods Koninkrijk en Zijn gerechtigheid was omgebogen tot menselijk denken en streven. Het eigen karakter van de Reformatie valt niet samen met revolutie.
Oorlog
Door toespraken van rondtrekkende predikers zoals Thomas Müntzer en zijn medewerkers ontstond in de jaren 20 een sfeer waarin boeren zich in Zuid- en West-Duitsland gingen verenigen in kleine legertjes. Verschillende boeren hadden door een opgaande economie enig bezit en een redelijke som geld verworven, waardoor ze meer dan daarvoor mogelijkheden hadden tot bewapening. Ook stelden ze hun eisen voor meer economisch gewin en meer vrijheden als burger. Toen daar niets van terechtkwam vielen de legertjes kastelen, kerken en kloosters aan. Het liep uit op de eerste veldslag in deze strijd: de slag bij het kasteel van Stühlingen in het uiterste zuiden van Baden-Württemberg, op 23 juni 1524. Het boerenleger –intussen behoorlijk versterkt– trok op tegen graaf Sigismund II von Lupfen. Ook bij Waldshut (ook in Zuid-Duitsland) werd gestreden, waar de boeren goede herinneringen hadden aan hun vroegere priester Balthasar Hubmaier. In september 1524 kreeg Thomas Müntzer een brief van Konrad Grebel uit Zürich waarin deze zijn steun betuigde aan de strijd in Duitsland. Grebel behoorde bij de eerste wederdopers in Zwitserland en maakte zich los van de reformatie van Zwingli; hij toonde zich solidair met de beweging van Müntzer.
Later braken er gevechten uit in het oostelijk deel van het Duitse rijk, zoals in Thüringen. Hoewel enkele steden (zoals Rothenburg) en een aantal edelen zich bij de boeren aansloten, misten ze bekwame strategen die hun militaire doelen bepaalden. De huurlingen van de vorsten bleken sterker dan de armzalige legertjes van de boeren.
In deze oorlog stelde de ‘boerenkanselier’ Wendel Hipler, een 60-jarige edelman, een programma op dat de naam ”12 artikelen” kreeg. De eerste artikelen gingen over kerkzaken en luidden als volgt:
Elke gemeente zou het recht moeten hebben om haar pastoor te kiezen en hem te ontslaan als hij zich slecht gedraagt. De predikant moet het Evangelie hardop en duidelijk prediken, zonder verdere menselijke interpretatie, aangezien de Schrift zegt dat we alleen door waar geloof tot God kunnen komen.
Tol
Intussen gingen de oorlogshandelingen door en eisten hun tol: men schat dat er zeker 100.000 mensen zijn omgekomen. Op 16 april 1525 vond het bloedbad van Weinsberg plaats. Een grote groep boeren bezette het onneembaar geachte kasteel van Weinsberg, waar ze de graaf van Helfenstein, 32 jaar jong, met nog zeventig andere edelen op sluwe wijze gevangen wisten te nemen en op een gruwelijke wijze om het leven brachten. Andere groepen opstandelingen verwierpen deze moordactie en de verantwoordelijke aanvoerder werd vervangen. In mei gaf Luther zijn brochure ”Ermahnung zum Frieden” uit.
De beslissende veldslag was die bij Frankenhausen (Midden-Duitsland), op 15 mei 1525. De boeren verloren die strijd. Ze beschikten niet over effectieve wapens om stevig tegenstand te bieden aan de vorstelijke huurlegers, die beter getraind en bewapend waren. Veel gevangen leiders van de opstandige boeren werden geëxecuteerd, ook Müntzer.
Nu de strijd uitgevochten was, gold de oude maatschappelijke orde weer; deze hield het nog enkele eeuwen vol. Pas in de 19e en 20e eeuw kwam daarin verbetering.
Hoewel Luther eerst sympathie koesterde voor de boeren, werd hij in de loop van de oorlog, vanwege de diverse gruwelijkheden door boeren bedreven, een tegenstander van hen. Luther schreef de brochure ”Tegen de moordzuchtige en roofzuchtige rotten der boeren”. Hij was bang dat de Reformatie van Duitsland verloren ging door hun geweld. Daardoor werd hij fel: hij riep de adel op deze boeren met alle middelen die hun ten dienste stonden te bestrijden. „Overwin hen, toon geen genade, dood hen of slacht hen af. Steek hun huizen in brand!” Door deze woorden keerden veel gelovige Duitsers de hervormer de rug toe; deze houding was niet volgens de woorden van Jezus.