Dr. W. Verboom (82): Ik ben wel verdacht gemaakt, ja, dat deed pijn
Zijn laatste preek heeft hij gehouden, een groot deel van zijn boeken is weg, het huis is verruild voor een appartement. Dr. W. (Wim) Verboom (82) ervaart aan den lijve wat het is om te moeten inleveren. Maar het zijn vooral de woorden ”dankbaar” en ”wonder” die veelvuldig vallen tijdens een gesprek met de emeritus hoogleraar.
Ze zijn duidelijk verguld met hun nieuwe plek, dr. Wim Verboom en zijn vrouw Gerdien. In april verhuisden ze binnen Harderwijk naar een gloednieuw appartementencomplex aan de Couperuslaan. Ze zitten op de tweede verdieping precies op de hoek, zodat ze naar twee kanten weg kunnen kijken. „Een erg fijn plekje, met veel ruimte. We ervaren het als leiding van God dat dit precies beschikbaar kwam.”
De verhuizing bleek nodig nadat Gerdien vorig jaar een herseninfarct kreeg en wekenlang in het ziekenhuis lag. Dat was het moment om stappen te zetten in opruimen en kleiner gaan wonen. Nu schenkt Gerdien de koffie weer in en serveert ze de koek. „Zeg het maar als het tijd is voor een tweede kopje.”
Verboom installeert zich bij het raam. Hij heeft het gesprek duidelijk goed voorbereid, uitgewerkt op papier. Want hij wil graag het goede aan de orde stellen. „Ik heb over mijzelf niet zo veel te melden. Maar over de trouw van de Heere wel.” Als er iets aan de orde komt waar hij niet op gerekend heeft, moet hij even nadenken voor er een antwoord komt. Soms, als het om belangrijke zaken gaat, gaan de handen omhoog en wordt z’n toon luider.
In de hoek van de woonkamer staat een prachtige Engelse stoel met houtsnijwerk en roodfluwelen bekleding. Verderop langs de wand een boekenkastje met een verzameling oude drukken van vooral catechismusverklaringen. Dat herinnert aan de focus die de voormalige bijzonder hoogleraar namens de Gereformeerde Bond altijd heeft gehad in zijn wetenschappelijk werk: de bestudering van de Heidelbergse Catechismus en de andere belijdenisgeschriften. En nog steeds is hij niet uitgestudeerd. „Je blijft als het goed is je leven lang leerling”, zegt hij met zijn karakteristieke, wat scherpe stem.
Hoe ervaart u deze periode van loslaten en inleveren?
„Niet als heel schokkend. Het is een natuurlijk proces. We zijn in de avond van ons leven gekomen. We zijn geen 65 meer, we behoren tot de oude garde. Het past ook bij je leeftijd, de behoefte om alles te kunnen overzien, de behoefte aan rust. We staan er allebei positief in, hebben een optimistische houding. We zijn niet zielig, we zijn zeer bevoorrecht. We leven onder de avondzon van Gods genade en we kijken uit naar ons laatste thuiskomen.”
„„We zijn in de avond van ons leven gekomen. We zijn niet zielig, we zijn zeer bevoorrecht”” - Dr. W. Verboom, emeritus predikant
U moest afstand doen van een groot deel van uw boeken.
„Verhuizen en kleiner gaan wonen is keuzes maken. Wat bewaar je, wat doe je weg? Ik heb van mijn boeken 70 meter overgedaan aan de Evangelische Theologische Faculteit (ETF) in Leuven. Apart hoor. Boeken zijn je vrienden, daar heb je een band mee gekregen. Het voelt als een kleine amputatie als je een deel daarvan moet wegdoen. Gelukkig heb ik hier ook weer een studeerkamer, dus ik kon een deel meenemen. Maar bijvoorbeeld mijn verzameling op het terrein van de godsdienstpedagogiek, die is naar Leuven gegaan. Daar zit dr. Jos de Kock, met wie ik veel heb samengewerkt. Hij was blij met deze boeken.”
En wat blijft er dan over?
„De boeken waar je het meest mee hebt. Van Ruler heb ik gehouden, maar Miskotte niet. De geschriften van Van Ruler staan toch net wat dichterbij. En verder mijn collectie catechismusverklaringen, veel kerkgeschiedenis, Bijbelverklaringen.”
U nam eind vorig jaar ook afscheid van de preekstoel. Hoe was dat?
„Ik heb zwakke benen, dat is het enige waar ik last van heb. En ja, op een preekstoel moet je staan. Nee, zittend preken ga ik niet doen. Dan is het tijd voor een jongere generatie. Ik was al langer van plan om te stoppen. Toen ze dat in Benschop hoorden, zeiden ze daar: Stoppen doet u hier, want u bent hier ook begonnen. De hervormde kerk van Benschop was in 1968 mijn eerste gemeente. Dus heb ik daar op oudejaarsavond mijn laatste preek gehouden, over 1 Thessalonicensen 5:24: „Hij Die u roept, is getrouw. Hij zal het ook doen.””
En daarmee sloot u een periode van meer dan vijftig jaar preken af.
„Bijna zestig jaar. Ik begon in 1965 te preken, als kandidaat. Die laatste dienst was best emotioneel. Kijk, met preken was ik de hele week bezig. Door de dagen heen inzamelen, en dan op zaterdag de preek maken. Dat mis ik enorm. Ik loop nu op zaterdag een beetje met mijn ziel onder de arm. Nog steeds. Je wás je preek, het was je identiteit. Het preken, dat was de diepste drijfveer waarom je predikant wilde worden.”
Nu zit u naast uw vrouw in de kerk.
„Dat is de andere kant. Daar genieten we enorm van. Een geweldig voorrecht. Samen hier in de Grote Kerk.” Lachend: „Bij de collecte krijg ik het geld van mijn vrouw.”
Nog iets. U stond bekend als een fanatieke kampeerder. Is dat ook verleden tijd?
„We zijn 51 jaar lang met de caravan op stap geweest. Altijd naar Frankrijk; we kwamen bijvoorbeeld graag in de Provence. Mensen deden daar weleens zorgelijk over: een dominee met zo’n caravan aan de trekhaak. Maar we genoten daar enorm van: twee of drie weken op een camping. Het werd vaak een reünie van het gezin, want de kinderen en kleinkinderen kwamen ook altijd langs. Aan al die gesprekken bewaren we goede herinneringen. Vorig jaar wilden we, met het oog op de situatie van Gerdien, niet meer zo ver. Toen hebben we in Notter, bij Rijssen, op een camping gestaan. Maar daarna hebben we de caravan verkocht. Als we nu op vakantie gaan, is het in een huisje in bijvoorbeeld Ouddorp.”
Een gewone dag, hoe ziet die eruit?
„We zijn bijtijds op. Nee, niet zo vroeg als voorheen. Toen zat ik vaak om halfzes achter mijn bureau. Nu staan we om zeven uur op. ’s Morgens zit ik op mijn studeerkamer en doet Gerdien haar dingen, ’s middags en ’s avonds trekken we samen op. We genieten ervan als we bij de kinderen en kleinkinderen zijn. En ik mag in de gemeente nog wat pastoraal werk doen en een Bijbelkring leiden. Als ik bij ouderen een bezoekje afleg, heb ik trouwens niet door dat ik zelf net zo oud ben…”
En uw hobby’s?
„Die heb ik niet. Mijn werk is mijn hobby. Ik zit altijd te studeren of te lezen. Je zult mij niet zien zitten vissen… Als kind deed ik dat ook al niet. Ik had toen trouwens wel één passie: trommelen.”
Trommelen?
„Ja, gek hè? Ik was als kind in het Friese Kollum altijd in de weer met eigengemaakte trommels en stokken. En ik wilde dolgraag op les en spelen in de drumband. Maar dat mocht niet, dat was te werelds. Nog altijd als ik pauken of slagwerk hoor, begint er vanbinnen iets te trillen.”
Over uw jeugd gesproken: laatst haalde u in een meditatie in de kerkbode van hervormd Harderwijk een herinnering aan uw biddende moeder op. Bent u veel met vroeger bezig?
„Ja, best wel. Vooral als ik nadenk over de leiding van God in mijn leven. Mijn eigen moeder is jong gestorven, in 1942. Ik was net een jaar. Een van de laatste dingen die ze gedaan heeft, is mij ten doop houden, in Den Haag. Dat was tien maanden na mijn geboorte. Waarom pas toen, dat weet ik niet. Dat ontdekte ik later, toen ik mijn doopkaart in handen kreeg.”
Aan uw eigen moeder hebt u dus geen herinnering?
„Dat klopt. Die herinnering aan mijn biddende moeder ging over de tweede vrouw van mijn vader, een zus van mijn moeder. Het was een bijzonder moment dat me heel diep heeft geraakt; ik zal een jaar of negen, tien geweest zijn. Ik was dus dol van trommelen en wilde heel graag échte stokken. Dus ik vroeg aan mijn ouders: „Als jullie weer eens in Leeuwarden zijn, willen jullie dan stokken voor mij kopen.” De volgende morgen zei mijn moeder: „Die dingen zijn veel te duur.””
U boos.
Met stemverheffing: „Kwaad! Vreselijk kwaad! Ik was zó teleurgesteld. Ik ging naar buiten en kwam even later weer binnen. Toen ik langs de keuken liep, hoorde ik iemand zachtjes praten. Ik keek voorzichtig om een hoekje en zag mijn moeder, geknield, in gebed. Ik hoorde wat ze zei: dat Wim zo boos was, en of de Heere wilde maken dat het weer goed kwam. Eerst dacht ik: je kunt bidden wat je wilt… Maar toen ik boven was, realiseerde ik me dat ze er ook niets aan kon doen. Ik ging naar beneden en zei: „Moeder, ik vind het niet zo erg meer.” Waarop zij zei: „Ach jongen, God is een Verhoorder der gebeden.””
Dat was het geestelijke klimaat, het bevindelijke nest waar u ooit over schreef.
„Inderdaad. Een geweldig geschenk, als je dat meekrijgt. Moeder was wel altijd beschroomd, die durfde het heil zich niet zomaar toe te eigenen. Vader was godsdienstonderwijzer en leidde de diensten in de evangelisatie van Kollum. Een heel bevindelijke prediking. Hij sprak ook met ons over geestelijke zaken. „Wim, wat leeft er nu in je hart?” vroeg hij dan. „Niet veel goeds, pa”, was mijn antwoord. „Je moet bekeerd worden, jongen. Maar zit er maar niet over in. God doet het.””
„„„Wim, wat leeft er nu in je hart?” vroeg vader dan. „Niet veel goeds, pa”, was mijn antwoord”” - Dr. W. Verboom, emeritus predikant
En, wanneer deed God het?
„Het gebeurde door de jaren heen; er was niet één moment. Wel was er een dienst in de Brugkerk in Waddinxveen. Ik was een jaar of acht. Ds. L. Vroegindeweij ging voor. Hij preekte over Jesaja 1:18: „Al waren uw zonden als scharlaken…” Op een bepaald moment wees hij verschillende mensen aan: „Ook voor jou, ook voor jou.” En toen wees hij naar mij: „Ook voor jou.” Dat was een scharnierplaats. Er leefde zo’n verlangen om echt een kind van God te mogen zijn.
Later was er nog zo’n scharniermoment. Een leraar op de lts, die uit Holland kwam, vroeg aan mij: „Wim, ken jij Jezus?” Dat is een vraag! Hij vroeg niet: „Ben je bekeerd?” zoals ik dat gewend was, maar: „Ken je Jezus?” Achteraf gezien zette me dat op een ander spoor. Het zorgde voor een koerswijziging in mijn denken: de blik op Jezus.”
Wat voor jongen was u in die Friese periode?
„Ik was altijd aan het lezen. ”Hotse Hiddes” van Sibe van Aangium. Maar ook de Dordtse Leerregels; ik was 10 of 12. Bijzonder hè? Ik vind ze nog altijd mooi. Ik was ook wel een tikkeltje kwetsbaar. Wij als kinderen van de evangelisatie wekten op school vaak de spot op van bijvoorbeeld de gereformeerden van Kuyper, waar er veel van waren in het dorp. Ik heb nog weleens gevochten met een gereformeerde jongen die ons belachelijk maakte. Maar thuis was een warm nest. Daar kijk ik met dankbaarheid op terug.”
U ging theologie studeren en werd predikant. Welke theologen hebben u in dat proces vooral gevormd?
„Ik noem er drie. Als eerste Kohlbrugge. Bijvoorbeeld diens boek ”De gouden scepter toegereikt”. Daarin benadrukt hij dat het heil buiten onszelf ligt. We moeten naar Jezus, in Hem ligt het vast.
Later leerde ik veel van de hervormde theoloog dr. J.G. Woelderink. Zijn boek over het doopformulier en bijvoorbeeld de bundel ”Verbond en bevinding”. Daarin staat ook de preek over de onveranderlijkheid van Gods beloften naar aanleiding van Romeinen 9:33. Woelderink hield die preek in Ouderkerk aan den IJssel toen drie van zijn kinderen waren verdronken. Een onvoorstelbaar diepe preek.
Als derde noem ik drs. K. Exalto. Vooral door zijn geschriften ging ik me op de Reformatie concentreren. Het objectieve heil van de rechtvaardiging van de goddeloze. Exalto had ook humor. Net als Luther. Als je als goddeloze gerechtvaardigd wordt, neem je jezelf niet al te serieus en is er ruimte voor humor. Dat vind ik mooi.”
En uw eigen prediking in die bijna zestig jaar: hoe zou u die in één zin willen typeren?
„Dat heb ik aan Gerdien gevraagd. Ze zei: „Dat is de tekst uit 1 Johannes 4:19: „Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad.”” Dat klopt. Dat heb ik altijd willen verkondigen: God Die in Zijn liefde ons heeft opgezocht. Hij begon. Dat is het eerste deel van het verbond. En daarom hebben wij Hem lief. Dat is het antwoord, het tweede deel van het verbond. Een tweepoligheid, maar waarbij alle nadruk op de eerste kant ligt.”
Het verbond bepaalde ook uw visie op de kerk. Hoe?
„Dat je liefde hebt voor de kerk en lijdt aan de kerk. Dat kan niet anders. Het is Góds kerk. Het gaat om wat Hij gedaan heeft. Tegelijk is er in de kerk veel wat verdriet doet; ze is vaak verdwaald. Maar denk niet dat het vroeger zo veel beter was. Er was niet voor niets een Afscheiding. Toch waren er altijd mensen die de kerk niet konden verlaten. Denk aan het boekje ”Zij die bleven”, over predikanten die niet met de Afscheiding meegingen. Niet omdat de kerk zo goed was. Maar vanwege het verbond. God heeft beloofd de kerk niet los te laten. De kerk is je moeder. Moeder is ziek, zeker. Maar wie gaat er nu bij zijn zieke moeder weg! Het is zo belangrijk om vanuit het verbond te denken. Waar het verbond ontbreekt, treedt de ontbinding in. Dan ga je het bij elkaar zoeken en wordt het een verzameling van gelijkgezinden. Maar in de kerk zitten geen gelijkgezinden, het zijn gelijkbeminden.”
In Leiden hebt u ook in de academische wereld een bijdrage mogen leveren. Hoe kijkt u daarop terug?
„Als één groot wonder. Ik had dat nooit aan zien komen. In de pastorie was ik voor mijn doctoraalstudie bezig gegaan met de prediking van de Heidelbergse Catechismus. Later promoveerde ik op dat onderwerp. Toen kwam de vacature voor kerkelijk docent in Leiden. Ik werd door de synode met algemene stemmen benoemd.
Je zou denken dat er in Leiden geen ruimte was om aandacht te vragen voor de Heidelberger en de andere belijdenisgeschriften. Maar het heeft me verbaasd hoeveel openheid er was.
Ik deelde een kamer met een feministische theologe, Kune Biezeveld. We waren het in bijna alles oneens. Maar er was respect. Op een keer hoorde ik haar Psalm 84 in de nieuwe berijming zingen. Ik begon mee te zingen: „Wat zou mijn hart nog liever wensen/ dan dat het juichend u ontmoet.” Toen het vers uit was, zei ik: „En nu in de oude berijming, die ken je toch ook nog wel?” En zo zongen we samen die oude psalm. Een heel bijzonder moment.”
In uw pleidooi voor het verbond en uw benadering van de catechismus bent u niet altijd begrepen. U zou te weinig aandacht hebben voor de noodzaak van wedergeboorte en bekering. Er zou sprake zijn van verbondsautomatisme. Wat heeft dat met u gedaan?
Hij begint wat langzamer te praten, valt soms even stil. „Ja, ik ben wel dr. Verbond genoemd. En ik ben ook wel verdacht gemaakt, ja. Het is verdrietig als je niet verstaan wordt. Of dat pijn heeft gedaan? Ja, dat doet me wel wat. Kijk, ik ontmoet regelmatig mensen die zijn vastgelopen in een wedergeboortetheologie. Terwijl de Heidelbergse Catechismus een tróóstboek is: Wat is uw enige troost? Het antwoord op die vraag bepaalt het hele leerboekje. Dat is ook historisch zo helder als wat: dat je de catechismus vanuit de doop moet verstaan.” Bijna vertwijfeld: „Wat moet ik anders zeggen!? Dit is het goud van de Reformatie, dat ook te vinden is in de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Dordtse Leerregels. Dat val ik bij. En verder: ik ben een irenisch mens en een irenisch theoloog. Ik hoef ook geen eigen rechter te spelen. Ik kan het teruggeven in de handen van de Heere.”
„„Ik heb slechts één houvast in leven en in dood. De berijming van zondag 1 van de catechismus. Daar leven we bij”” - Dr. W. Verboom, emeritus predikant
U schreef vele publicaties. Wat is uw meest dierbare boek?
Op tafel liggen er een paar klaar. „Als het om m’n wetenschappelijk werk gaat, noem ik ”De theologie van de Heidelbergse Catechismus” uit 1996. Later schreef ik vergelijkbare boeken over de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Dordtse Leerregels. Daaraan heb ik met veel plezier gewerkt. In de categorie ”dierbaar” noem ik ”Het bevindelijke nest”, over mijn jeugd in Kollum, en ”Gouden oogst”, een terugblik op een halve eeuw theologisch bezig zijn. Die oogst gaat trouwens niet over mijn werk. Weet je waar die titel vandaan komt? Toen ik mijn toga kreeg, nam mijn vader zijn laatste sigaar uit een doos, waarop stond: ”Gouden oogst”. Ik kreeg die doos. Daarin heb ik altijd mijn bef bewaard. Dus elke zondag zag ik die titel. Gouden oogst wijst voor mij naar de grote oogst uit Openbaring 7: de schare die niemand tellen kan. Dat ik daar een plekje in mag hebben is één groot wonder. Dat is toch ook bevinding: dat je leeft van het wonder?”
U bent 82. Hoe kijkt u vooruit?
„We hebben vorig jaar heel dicht bij de dood geleefd. Gerdien kreeg een TIA en moest twee keer geopereerd worden. De tweede keer was het heel spannend of ze wel weer wakker zou worden. Wat een wonder was het toen ik op een morgen de zaal opliep en ze bij kennis was. Het eerste wat ze zei, en dat is gewoon humor: „Heb je de bloemen wel water gegeven?” Yes! dacht ik, het brein werkt! In zo’n periode merk je Wie de Heere is. Dan komen de psalmen boven die je vroeger hebt geleerd: „God baande door de woeste baren, en brede stromen ons een pad; daar rees Zijn lof op stem en snaren, nadat Hij ons beveiligd had.” Zelf ben je heel klein en kwetsbaar, maar dat is helemaal niet erg. We zijn in Gods handen, en dat zijn de beste handen die er zijn. Dat we dat samen zo mogen zien, is geweldig. Dat geeft een diepe eenheid. Laatst zongen we het hier nog, toen we vrienden op bezoek hadden: „Ik heb slechts één houvast in leven en in dood.” De berijming van zondag 1 van de catechismus. Daar leven we bij.”