Slechts een op de tien Britse werknemers voelt zich volgens de onderzoekers ‘betrokken’ bij het werk, wat betekent dat ze zich volledig inzetten voor de taken die van hen worden gevraagd. Dat staat in sterk contrast met de cijfers van vijftien jaar geleden, toen het Verenigd Koninkrijk, het op een na hoogste percentage ‘betrokken’ werknemers had in de groep van zeven belangrijkste industriële landen. Engeland bungelt nu onder de middenmoot van zowel de G-7 als de rest van Europa.

De Gallup-onderzoekers zien een sterke toename van wat zij „quiet quitters (stille afhakers)” noemen, mensen die het absolute minimum doen op het werk. Een nog groter probleem vormen werknemers die hun leidinggevenden zelfs tegenwerken.

De onderzoekers keken ook naar het verband tussen motivatie en productiviteit en trekken daaruit de conclusie dat onwillig personeel het Verenigd Koninkrijk 11 procent van het bruto binnenlands product kan kosten. Britse werknemers voelen zich volgens Gallup vooral in de steek gelaten door politici, bijvoorbeeld door de gevolgen van het vertrek van Groot-Brittannië uit de Europese Unie. „Er is een gevoel van falen van de overheid of wantrouwen in het systeem”.

De productiviteit per gewerkt uur stagneert sinds de financiële crisis en blijft achter bij de VS en andere rijke landen. Tegelijkertijd heeft Groot-Brittannië minder werknemers dan voor de crisis, omdat meer dan 800.000 mensen de arbeidsmarkt verlieten vanwege langdurige ziekte, om met pensioen te gaan of om een opleiding te volgen.