John Paton, zendeling onder de kannibalen
Op de Nieuwe Hebriden leefden kannibalen. John Paton (1824-1907) bracht er het Evangelie en stichtte kerken.
De honderden eilanden in de Stille Zuidzee of de Grote Oceaan waren enkele eeuwen geleden nog verstoken van de boodschap van het Evangelie. De ontdekkingsreizen van de Engelse zeevaarder James Cook (1728-1779) naar de oceaangebieden tussen Nieuw-Zeeland en de Hawaï-eilanden brachten verschillende eilandengroepen in kaart.
Tot deze groepen behoren de Nieuwe Hebriden, door Cook in 1774 ontdekt. Opvallend was de kannibalistische cultuur van de eilandbewoners als uiting van hun heidense godsdienst. De Schot John Gibson Paton (1824-1907) deed onder veel ontberingen zendingswerk onder de kannibalen en stichtte onder hen christelijke kerken. Spurgeon noemde hem de ”koning der kannibalen”.
De aandacht voor de zending in Groot-Brittannië vond zijn wortels in de grote methodistische opwekkingen rond 1750. Zendelingen werden gedreven door de geestelijke nood van veel heidenvolken. Onvervulde Bijbelse profetieën vormden een belangrijk motief om het Evangelie wereldwijd te verbreiden. Het geloof in een algemene bloeitijd van de kerk zette de Schot David Bogue (1750-1825) c.s. ertoe aan om de hand aan de ploeg te slaan. Hij was een van de oprichters van de London Missionary Society __ (LMS). De oprichting hiervan zorgde in 1795 voor een doorbraak in de buitenlandse zending.
De verslagen van kapitein Cook inspireerden het Londense genootschap om het werkterrein uit te breiden naar de Grote Oceaan. De eerste achttien zendelingen werden in 1796 uitgezonden. In 1816 ging John Williams (1796-1839) de Nieuwe Hebriden verkennen. Met nog een zendeling werd hij in 1839 op het eiland Erromanga door de inboorlingen gedood. Negentien jaar later landden John Paton en zijn vrouw op het eilandje Tanna, in de buurt van Erromanga. De moord op Williams en andere zendelingen weerhield hem er niet van om zich op deze kannibalen te richten. Jaren later schreef Paton in zijn autobiografie: „Zo waren de Nieuwe Hebriden gedoopt met het bloed van martelaren; en Christus vertelde daarbij de gehele christelijke wereld dat Hij deze eilanden als de Zijne claimde.”
„Zo waren de Nieuwe Hebriden gedoopt met het bloed van martelaren” - John Paton, zendeling
De wieg van John Paton stond in een boerderijwoning in Braehead bij Dumfries in het zuidwesten van Schotland. Hij groeide op in een gezin dat behoorde tot een kleine kerkformatie, de Reformed Presbyterian Church – nazaten van de zeventiende-eeuwse covenanters, die zich van de Schotse kerk hadden afgescheiden. Toen hij vijf jaar oud was, verhuisde het gezin naar het dorpje Torthorwald.
John leerde vanaf zijn twaalfde jaar het vak van kousenfabrikant van zijn vader. Maar hierin vond hij geen bevrediging, omdat hij zich al jong geroepen voelde tot zendeling. Hij kreeg van zijn ouders toestemming om in Glasgow te studeren. Hier volgde hij lessen in theologisch en medisch werk. Daarbij evangeliseerde hij met zegen in een sloppenwijk. Op 23 maart 1858 werd hij door zijn kerk uitgezonden naar de Nieuwe Hebriden. Een week later trouwde hij met Mary Robson en veertien dagen later scheepte het kersverse echtpaar in voor de lange zeiltocht naar het Verre Oosten met Tanna als reisdoel. Daar kwamen zij in november van hetzelfde jaar aan.
Vier jaar duurde hun verblijf op het eiland. Voor aankomst had de Canadese zendeling John Geddie (1815-1872) er al pionierswerk gedaan, voornamelijk vanaf het eiland Aneityum. Het zendingswerk van het echtpaar Paton wilde niet vlotten. Meermalen werden ze met de dood bedreigd. Hun huis, dat ze zelf gebouwd hadden, dreigde verwoest te worden. De Engelse schepen die van tijd tot tijd kwamen aanmeren, zorgden voor onrust. Soms brachten zij met opzet besmettelijke ziekten mee, waaraan veel bewoners stierven. Na nog geen halfjaar stierven zijn vrouw en pasgeboren zoon aan een koortsziekte. Vanwege constant gevaar en heel moeilijke leefomstandigheden verliet Paton in februari 1862 het eiland.
Alvorens een nieuw werkgebied te kiezen, reisde hij naar Australië en zijn thuisland om daar het zendingswerk te promoten. Hij trouwde in 1864 opnieuw. De Schotse Margaret (Maggie) Whitecross, een vrouw met grote gaven, zou hem 41 jaar terzijde staan. Zij vestigden zich op het bij Tanna gelegen eiland Aniwa. Hier probeerden zij met veel moeite contacten te leggen onder de kannibalen. Het bleek eerst ploegen op rotsen te zijn. Zij hadden te maken met voorouderverering en verheerlijking van hun opperhoofden, die het volk konden manipuleren. De inboorlingen leefden in angst en hadden geen idee van God en van genade.
Hoe zou in deze hopeloze situatie verandering kunnen komen? Moesten zij hier ook weg? Het strekte tot bemoediging van John dat op het nabijgelegen eiland Aneityum door zendingswerk duizenden tot bekering gekomen waren. Na verloop van tijd leerden de Patons de taal spreken en schrijven. Ze stichtten weeshuizen en onderwezen ontheemde kinderen in het Evangelie van Christus. Maggie gaf les aan een klas van ongeveer vijftig vrouwen en meisjes die experts werden in het naaien, zingen, lezen en vlechten van hoeden. Ze trainden de leraren, vertaalden, drukten de Bijbel en legden de Schriften uit. Zieken en stervenden werden bezocht en Paton begon met zondagse kerkdiensten. Onderwijzers die tot geloof gekomen waren, werden naar de dorpen van het eiland uitgezonden om het Evangelie te verkondigen.
Ondanks de tegenslagen die zij vooral de eerste jaren ondervonden, gingen zij door met hun zendingswerk en het was op Aniwa dat zes van hun tien kinderen werden geboren, van wie er vier op jonge leeftijd stierven. Hun vierde zoon, Frank Hume Lyall Paton, die zijn vader opvolgde als missionaris naar de Nieuwe Hebriden, was een van degenen die op het eiland Aniwa werden geboren.
Het echtpaar Paton ging door met het werk en na jaren van geduldige bediening beleed het hele eiland Aniwa het christendom. In 1899 zag Paton zijn Nieuwe Testament in de taal van Aniwa gedrukt en maakte hij mee dat het zendingswerk op 25 van de 30 eilanden van de Nieuwe Hebriden voortgang had. En vanaf Aniwa en andere gekerstende eilanden gingen zendingswerkers naar Tanna, hun eerste zendingspost. Ook daar werden spoedig vruchten gezien.
Na alle tegenslagen konden John Paton en zijn vrouw in hun ouderdom terugzien op een rijke oogst. Dit gold ook voor andere zendelingen die op de eilandengroep hadden gewerkt. Paton merkt in zijn autobiografie op: „Op ons eigen Aneityum hebben 3500 kannibalen afstand gedaan van hun heidendom. (…) In Fiji zijn 79.000 kannibalen onder invloed van het Evangelie gebracht. Nu belijden 13.000 leden van de kerken voor Jezus te leven en te werken. In Samoa hebben 34.000 kannibalen het christendom beleden. In negentien jaar tijd heeft de opleidingsschool 206 inheemse leraren en evangelisten voortgebracht. Op onze Nieuwe Hebriden zijn meer dan 12.000 kannibalen ertoe gebracht om aan de voeten van Christus te zitten. Daarmee bedoel ik niet te zeggen dat ze allemaal modelchristenen zijn.”
Op 28 januari 1907, op de gezegende leeftijd van 82 jaar, ging de zendeling heen. Zijn vrouw was hem twee jaar daarvoor voorgegaan. Zij liggen beiden begraven in Kew in de provincie Victoria in Australië. Na zijn dood werd Paton vooral bekend door zijn autobiografie. Van Margaret is een aantal brieven gedrukt en recent herdrukt.