Christelijke Mary Smith werkte in Noord-Korea: „Er ontstond vaak een gesprek over het geloof”
Getuige zijn in Noord-Korea is nauwelijks zaaien te noemen. Het is eerder stenen wegrapen. Toch had Mary Smith bijzondere ontmoetingen in het meest gesloten land ter wereld. „Er ontstond vaak een gesprek over het geloof, zonder dat ik daar zelf op aanstuurde.”
Rijen dik staat het in de metro van Pyongyang, de hoofdstad van Noord-Korea. Dagelijks maken naar schatting enkele honderdduizenden mensen gebruik van het vervoermiddel. Smith kijkt over de hoofden – voor Noord-Koreaanse begrippen is ze lang. In haar hart stijgt een gebed op. „Als er hier christenen zijn, laat ze dan weten dat ik ook christen ben. Laat mijn aanwezigheid voor iemand tot bemoediging zijn.”
Als ze even later uit de metro stapt, komt er een vrouw dwars door de menigte naar haar toe, die Smith omhelst en vervolgens in de wang knijpt. Dat betekent daar zoiets als: ik vind jou lief. Met dat de Noord-Koreaanse dat gedaan heeft, verdwijnt ze weer in de massa. Smith herinnert zich het moment nog goed: „Ze straalde helemaal. Ik denk dat zij heeft geweten dat ik christen ben, dat ze op dat moment een zuster in het geloof ontmoette.”
Een ontmoeting als deze is een enorme bemoediging voor lokale gelovigen, zegt Smith. Het land van leider Kim Jong-un telt volgens de meest ruime schattingen zo’n 400.000 christenen, op een bevolking van 26 miljoen. Deze christenen in Noord-Korea belijden hun geloof in alle eenzaamheid; soms zelfs verborgen voor de rest van hun gezin. Want het is levensgevaarlijk om als christen openbaar te komen. Enkele tienduizenden gelovigen teren weg in gevangenissen of strafkampen.
Oproep
Smith (schuilnaam) spreekt bevlogen, maar ook bedachtzaam. Het laatste wat ze wil is dat door dit interview buitenlandse en lokale christenen in Noord-Korea in gevaar komen. Dat ze er zelf ooit werkzaam zou worden, lag niet voor de hand. Ja, ze heeft al van jongs af aan hart voor de onbereikte volken. En voor de vervolgde kerk. Ze reist regelmatig naar landen waar christenen verdrukt worden. Maar zélf gezonden worden? Dat is niet haar roeping. Denkt ze.
Totdat iemand haar wijst op een rondzendbrief van een internationale organisatie. Daarin staat een oproep voor werkers in Noord-Korea. „Heere, zend mij”, bidt ze. De oproep verdwijnt niet meer uit haar hoofd. „Het haakte aan mijn passie voor de ondergrondse kerk. En voor het werk in Gods wijngaard.”
„Het is belangrijk om niet te kwetsen of iets lelijks van het land of van de leider te zeggen; ik probeer juist iets goeds over God te zeggen” - Mary Smith
Ze raakt in contact met de organisatie en bezoekt Noord-Korea. Ter ”kennismaking”. Daar blijkt de weg naar het meest gesloten land ter wereld dood te lopen. Toch krijgt dit volk een speciaal plekje in haar hart. Terug in haar thuisland in Europa gaat Smith aan de slag als ambassadeur voor de kerk in Noord-Korea. Ze spreekt door heel het land om aandacht te vragen en om mensen aan te moedigen tot gebed dat er jonge mensen geroepen worden die wél naar Noord-Korea zouden kunnen.
Dan ontstaat de mogelijkheid om naar een buurland uitgezonden te worden. Van daaruit brengt ze regelmatig bezoeken aan Noord-Korea. Om waar mogelijk het licht van het Evangelie te laten schijnen.
Hoe kun je in een land als Noord-Korea iets delen over het Evangelie?
„Ik ben er verscheidene keren geweest om onder andere de taal te leren. Tijdens mijn verblijf kreeg ik een vaste hotelkamer toegewezen. Ik mocht nooit alleen naar buiten. Nooit. Als ik dat wilde, dan moest ik dat aanvragen en dan kreeg ik in principe altijd twee gidsen mee, soms één.
Elke dag vroeg ik: „Mag ik boodschappen doen, mag ik naar de markt of mag ik wandelen?” En dan kreeg ik een gids mee. Nou, dat was een ultieme gelegenheid om met mensen in gesprek te raken. Wel heb ik me voorgenomen dat als ik daar ben, ik niet zelf zomaar begin over geloven of over God. Want je weet nooit wanneer het veilig is.”
Komt het dan weleens tot een gesprek over het geloof?
„Het mooie is, er ontstond dikwijls een gesprek over het geloof, zonder dat ik daar zelf op aanstuurde. Zo staat in elke stad wel een eeuwigheidspilaar. Die is verbonden met Kim Il-sung. Hij wordt gezien en nog altijd geëerd als de ”eeuwige president”. Een vrouw die mij daar rondleidde, vroeg mij heel gericht: „Wat denk jij van de eeuwigheid?” Ik zei: „Ik geloof dat mensen eeuwig kunnen leven. Maar ik geloof ook dat alleen God, Die de Schepper is van alle dingen, dat eeuwige leven kan geven.”
„Nee”, zei ze. „Alleen Kim Il-Sung, onze leider, heeft eeuwig leven.”
Ik wilde haar niet tegenspreken. Het is belangrijk om niet te kwetsen of iets lelijks van het land of van de leider te zeggen. Ik probeer juist iets goeds over God te zeggen. Dus ik zei: „Ik geloof dat God niet kijkt naar de positie van mensen. Het gaat er niet om of je leider bent of dat je een heel lage rang hebt. God geeft het de mensen die in Hem geloven.”
„Oh”, zei ze alleen maar. En toen was het gesprek over.
Heeft u weleens gemerkt dat zulke gesprekken wat uitwerkten?
„Ik heb nooit meegemaakt dat iemand tot geloof is gekomen. Wel heb ik een paar keer bijzondere momenten gehad met gidsen, want die trekken intensief met je op. Aan het einde van de week nodigde ik ze uit om in een restaurant wat te eten. Nou, dat deden ze dan. Ze hadden er niets op tegen als ik hardop voor het eten bad, want ze benadrukken graag dat er in Noord-Korea vrijheid van godsdienst is, zogenaamd.
Het gebeurde een keer –dat was heel mooi– dat ik samen was met een vrij jonge en een oudere gids. Ik voelde me niet zo vrijmoedig, dus ik bad zachtjes. Je kunt je voorstellen dat als je niets van godsdienst weet, zoiets heel vreemd oogt.
Toen zei die oudere gids –die had al vaker met mij opgetrokken– tegen de jongere: „Weet je wat ze dan zegt?” Daar ontstond een gesprekje over waarbij hij letterlijk herhaalde wat ik voor de maaltijd bad. „Dank U voor het eten, zegen het eten, zegen ons.” Dat had hij allemaal onthouden.
Er zijn zelfs mensen geweest die ik vier jaar later weer ontmoette die direct begonnen over geloofszaken die we destijds hadden besproken. Dan zeggen ze niet dat ze het geloven, maar ze komen wel terug op dingen van vier jaar geleden. Dus het heeft iets met ze gedaan.”
Is die onzekerheid niet moeilijk als je zo bewogen bent met de mensen?
„Een man die al jaren actief was in Noord-Korea zei eens tegen mij: „Ik heb nooit het Evangelie écht kunnen delen. En ik heb nog nooit gezien dat iemand tot geloof kwam.” Ik gaf aan dat ik dat toch wel moeilijk zou vinden. Wat hij toen zei, maakte heel veel indruk op mij. Hij zei: „Wij zijn hier om te zaaien. En misschien zelfs nog wel een stap ervoor: om stenen weg te rapen. Misschien komt er een generatie na ons die zal oogsten.” Wat mooi als je die plek kunt innemen.”
Stel: er wordt ontdekt dat u bewust over uw geloof spreekt. Wat gebeurt er dan?
„Dan zet Noord-Korea je in het minst erge geval het land uit. Ik weet van mensen wie dat is overkomen. Of ze zetten je gevangen. Ook daar ken ik voorbeelden van. Uiteindelijk zijn die personen allemaal weer vrijgekomen, maar wel zo’n beetje 20 kilo lichter. Je kon duidelijk zien dat ze het niet best hadden gehad. En dan waren ze nog niet eens in een strafkamp geweest. Daar worden ook Noord-Koreaanse christenen heen gestuurd en is de situatie nog veel slechter.”
Bent u niet bang dat u iets overkomt in Noord-Korea?
„Tijdens mijn eerste reis was ik bang. Dat deelde ik later met een oude vrouw die jarenlang in het buitenland in Gods Koninkrijk had gewerkt. Toen zei ze: „Ik heb in veel riskante landen gezeten, maar ben niet bang geweest, want God heeft mij een mantel gegeven die me beschermt voor angst. Maar die heb ik niet meer nodig. Laat mij voor je bidden dat je een slip van die mantel krijgt.”
Het is niet dat ik toen ter plekke iets voelde. Maar er is wel wat bijzonders gebeurd, want sindsdien ben ik nooit meer bang geweest. Ik ben ervan overtuigd dat het gebed is verhoord. Dat is echt een geschenk. Anders kun je je werk niet doen.”
„In een park waar kinderen spelen, stond een bankje met daarop een voorstelling van de leider, met de tekst: „Laat de kinderen tot mij komen’’” - Mary Smith
Hoewel het regime het christelijk geloof met wortel en tak wil uitroeien, is het land vol van elementen uit de Bijbel, zag Smith tijdens haar bezoeken. „In een park waar kinderen spelen, staat een bankje met daarop een voorstelling van de leider, met de tekst: „Laat de kinderen tot mij komen.” En elke week moeten Noord-Koreanen bij elkaar komen, om zonden te belijden. Zo zit het land vol van dingen uit de Bijbel.”
Hoe ze dat verklaart? „De eerste leider van Noord-Korea, Kim Il-sung, was is in een christelijk gezin opgevoed. Hij kende de Bijbel. Daaruit heeft hij heel veel gekopieerd. Noord-Koreaanse leiders profileren zich als God en daarvoor maken ze gebruik van beelden uit de Bijbel.”
Na jaren van heen en weer reizen voor tijdelijke bezoeken, ontstaat er in 2019 een „geweldige opening” om voor langere tijd in Noord-Korea te werken. „Dat was voor mij een wonder.” Als het project net van start gaat, breekt echter de coronapandemie uit en gaat Noord-Korea hermetisch op slot. Alle buitenlanders moeten het land verlaten. „Het verdrietige is dat ik tot op de dag van vandaag het land niet in mag.”
Het valt Smith zwaar dat ze vooralsnog niet naar Noord-Korea kan. Toch houdt ze hoop. „Als God het nu eens alleen gaat doen? Kijk, het leek me zo mooi dat er vroeg of laat een kentering in het land komt terwijl er gezaaid wordt, of alleen stenen worden geraapt. Hoe eervol zou je dat niet vinden? Maar als God een doorbraak geeft, en Hij doet dat alleen? Dan kan de wereld niets anders zeggen dan: „Dit is een wonder van God.” Hoe groot zou dat zijn?”