Meditatie: Weid mijn schapen
Johannes 21:17c
„Jezus zei tot hem: Weid Mijn schapen.”
De Heere vroeg het Petrus zelfs nog een derde keer, om hem met een drievoudige belijdenis de drievoudige verloochening uit te laten wissen. Laten wij de apostel gelukwensen: „Hij was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden.” Petrus wordt toegerust voor gewichtiger en grotere taken. Er wordt tegen hem gezegd: „Weid Mijn schapen.” Daarbij zou hij weliswaar lichamelijk gevaar lopen, maar dat was om geestelijk verheerlijkt te worden. Want hoeveel zou hij niet in de Naam van Christus lijden door Zijn schapen te weiden? „Weid Mijn schapen, weid Mijn lammeren. Want wat zult u voor Mij doen als u Mij bemint?” Petrus werd door de Vorst van de herders tot herder aangesteld, niet om zijn eigen schapen te weiden, maar die van Christus. Want er zijn mensen -ze gingen er prat op leerlingen van de apostelen te zijn- die door de apostelen zelf worden teruggeroepen naar de zuivere gezindheid. Zij waren immers schapen van Christus en zij wilden schapen van mensen zijn. En sommigen zeiden: „Ik ben van Paulus”, „ik van Apollos”, en „ik van Kefas”. Er waren daar ook schapen die de Heere erkenden: „Ik ben van Christus.” Maar omdat Paulus wist dat Christus Zijn eigen schapen had toevertrouwd aan de apostelen en niet de schapen van Paulus, wees hij een dergelijke positie af.
Aurelius Augustinus,
bisschop te Hippo
(”Sermo 229-0.1”, 417)