In Congo verandert niets zolang wij niet in de spiegel durven te kijken
De Week van de Schepping staat voor de RD-lezer in het teken van ”genieten van genoeg”. Echt genieten van genoeg kunnen we pas als we de werkelijke kosten van ons leefgedrag overrekenen en in de spiegel kijken, schrijven Janneke Witzier en Kees Knulst van Woord en Daad.
Beleidsmakers in Brussel en Den Haag maken overuren om onze samenleving voor te bereiden op de economie van de toekomst. Die economie is „innovatief, duurzaam, met een sterke positie van Nederland in een weerbaar Europa, en laat de samenleving meedoen en meeprofiteren van de brede welvaart die wordt gecreëerd”, zo schreef minister Adriaansens van Economische Zaken en Klimaat vorig jaar aan de Kamer.
Die economie van de toekomst realiseren we niet zonder grondstoffen. Grondstoffen die nodig zijn voor onze windmolenparken, de accu’s van onze elektrische auto’s en fietsen en de microchips van onze supersnelle smartphones. Neem kobalt, nikkel, koper, lithium: grondstoffen die we in steeds grotere hoeveelheden importeren uit landen als Congo, Indonesië en Bolivia. Congo is in z’n eentje verantwoordelijk voor maar liefst 70 procent van de wereldwijde productie van kobalt.
Verborgen kosten
De omschakeling van fossiele naar hernieuwbare energie, de elektrificatie van ons wagenpark en het overal aanwezig zijn van smartphones hebben een prijs. De grondstoffen die onze groene en digitale transitie mogelijk maken, zijn immers niet gratis. Winning en transport brengen kosten met zich mee. De ruwe grondstof ondergaat verschillende behandelingen voordat die bruikbaar is als bouwstof voor bijvoorbeeld accu’s. Die accu’s zijn kostbaar: de elektrische fiets is niet voor niets een stuk duurder dan de gewone. Toch betalen wij aan de kassa niet de volledige prijs. De kosten van de intensivering van mijnbouw voor lokale gemeenschappen en voor de schepping worden niet meegerekend.
Bedenk dat mijnbouw gepaard gaat met intensief landgebruik en ernstige watervervuiling. Dat er gedurende de totale levensduur van een batterij broeikasgassen worden uitgestoten. Overweeg dat een vijfde van de kobalt die in Congo wordt gewonnen uit artisanale mijnbouw afkomstig is. Achter dat fraai klinkende woord –letterlijk betekent het ”ambachtelijk”– gaat een harde werkelijkheid schuil. Een jongeman die afdaalt in een tientallen meters diepe, zelf gegraven schacht om met blote handen naar kobalt te zoeken. Duizenden kinderen die onder levensgevaarlijke omstandigheden werken voor een paar dollar per dag.
In de formele, gereguleerde sector is meer toezicht en zijn de omstandigheden beter. Toch is ook daar herhaaldelijk sprake van grove misstanden en wijdverbreide corruptie: recent moest een gemeenschap in Kolwezi, een stad in zuidelijk Congo, gedwongen plaatsmaken voor mijnbouwactiviteiten, zonder compensatie. Grote mijnbouwreuzen verdienen hun miljarden over de rug van Congolezen die voor een habbekrats ongezond en gevaarlijk werk verrichten.
Niet om- maar terugschakelen
Wat nu? Is dit een pleidooi om de omschakeling naar een nieuwe economie –innovatief, duurzaam, sterk en welvarend– af te remmen? Om door te gaan op de oude voet? Dat zou naïef en weinig constructief zijn. We móeten de omschakeling maken, dat zijn we aan de schepping en de Schepper verplicht. Maar niet zonder rekening te houden met de ongewenste negatieve effecten ervan voor mens, dier en natuur.
Anja Haga, Europarlementariër voor de ChristenUnie, pleitte onlangs voor een omschakeling naar een ”economie van het genoeg”, waarin we minder consumeren en meer hergebruiken. Om bij het voorbeeld van de elektrische fiets te blijven: niet massaal naar de winkel gaan om de gewone fiets in te ruilen voor een elektrische, maar zo lang mogelijk gebruik blijven maken van die oude barrel in de schuur. En voor wie regelmatig de auto neemt: niet allemaal overstappen op elektrisch rijden, maar mínder gaan rijden of meer met het ov reizen. Je zou het een terugschakeling kunnen noemen.
Geloofwaardig zijn
Het complete kassabonnetje, waarop ook de kosten voor mens en milieu zijn afgedrukt (”true pricing” genaamd), fungeert als een spiegel voor iedere consument die de moeite neemt om erin te kijken. En niet alleen voor de consument, ook voor ondernemers en beleidsmakers. Waar aanpassing van onze consumptiepatronen deel van de oplossing is, zijn verduurzaming van productieprocessen –desnoods afgedwongen door regelgeving– en het toezicht daarop dat evenzeer. Zolang artisanaal gewonnen kobalt via tussenhandelaren zijn weg blijft vinden naar de ‘schone’ stroom, is het aanpakken van misstanden uitermate lastig. En zolang grote mijnbouwbedrijven weigeren transparant te zijn over de herkomst van grondstoffen en hun financiële transacties met lokale overheden, wordt controle op naleving van internationale afspraken ernstig bemoeilijkt.
Voorwaarde voor een geloofwaardig optreden van de overheid (in zowel Den Haag als Brussel) is dat zij het goede voorbeeld geeft. Dat ze handelt in overeenstemming met de mensenrechten waarop zij zich in de samenwerking met partners herhaaldelijk beroept. Dat ze standvastig en degelijk is in haar optreden. Die degelijkheid, en daarmee de geloofwaardigheid van de Unie, komt echter onder druk te staan wanneer snelheid en competitie met andere grootmachten –hoe gerechtvaardigd wellicht ook– het winnen van zorgvuldigheid. Neem de recente grondstoffendeal tussen de Europese Unie en Rwanda, een land dat verwikkeld is in een bloedig en langdurig conflict in Oost-Congo. De Congolese overheid noemde die overeenkomst niet zonder reden „een onvriendelijke daad [van de EU] jegens Congo die het wederzijdse vertrouwen niet zal bevorderen”. Willen we de toevoer van onmisbare grondstoffen naar de EU werkelijk veiligstellen ten koste van onze geloofwaardigheid? Gaan onze groene en digitale transities boven fundamentele mensenrechten?
Verleden gaat niet voorbij
Bert-Jan Ruissen, Europarlementariër voor de SGP, wees recent op het verband tussen de huidige Europese honger naar grondstoffen en het koloniale verleden van Europa. We hebben volgens Ruissen iets goed te maken met Afrika. Door in te zetten op een gelijkwaardige relatie. Door ons bewust te zijn van de gevolgen van onze eigen beleidskeuzes voor Afrika. Dat ”iets goedmaken”, verantwoordelijkheid nemen voor wat in het verleden zo onbeschrijfelijk fout ging, mag inderdaad een drijfveer zijn om het nu anders te doen. Om niet dezelfde fouten te maken als in het verleden, toen Europa zich te buiten ging aan de rijkdommen van Afrika, zonder de kosten voor mens en milieu te overrekenen.
Bij de ingang van het Africa Museum in Tervuren, eind negentiende eeuw gebouwd als etalage voor de geroofde Congoschatten van koning Leopold II, is een kernachtige spreuk te lezen: ”Alles gaat voorbij, behalve het verleden”. In feite is het museum één grote spiegel. Voor overheid, ondernemer en consument. Als we in die spiegel durven kijken, erkennen waar het spaak loopt met ons leefgedrag en bereid zijn andere keuzes te maken, ontstaat er ruimte. Ruimte voor verzoening. Met het verleden. Met andere wereldbewoners, medeschepselen. En in zekere zin ook met de Schepper.
De auteurs zijn werkzaam voor Woord en Daad. Janneke Witzier als projectleider Bewustwording, Kees Knulst als politiek adviseur. Samen met de Eurofracties van SGP en CU organiseerden ze op 7 maart een reis voor de achterban van Woord en Daad naar het Europees Parlement in Brussel en het Africa Museum in Tervuren. Dit artikel is gebaseerd op de gevoerde gesprekken.