Binnenland

Treurnis

Menno de Bruijne
18 February 2005 08:14Gewijzigd op 14 November 2020 02:14

’n Treurige boel. De misère begon met de huidige chef van de NAVO, Jaap de Hoop Scheffer. Hij was toen nog gewoon kamerlid, voor het CDA. Het paarse kabinet-Kok besloot eind 1994 om Poncke Princen, een omstreden overloper uit het Nederlandse leger in Nederlands-Indië, na jaren van soebatten en weigeren alsnog een inreisvisum te verlenen. Veel soldaten die wél trouw en met gevaar voor eigen leven in Indië hadden gediend, viel dit besluit rauw op de maag. En ook in de Tweede Kamer stak er een storm van protest op. Van de grote partijen maakten vooral CDA en VVD zich tot tolk van de oud-strijders.De minister op wie de kritiek zich richtte, was Van Mierlo van Buitenlandse Zaken. Híj had het visum verleend. Een motie van de huidige voorzitter van de Tweede Kamer, Frans Weisglas, sprak uit dat het kabinet er beter aan deed de visumaanvraag alsnog te weigeren. En zowaar, een meerderheid in de Kamer steunde de motie-Weisglas. Maar in plaats van deze motie uit te voeren, verklaarde minister Van Mierlo dat hij de kameruitspraak naast zich neer zou leggen. „Ik heb Poncke Princen een visum gegeven, en daar blijf ik bij”, oreerde de opperdemocraat van D66.

Toen kwam De Hoop Scheffer in het geweer. Als ’t zo moest, had hij als oppositie-CDA’er nóg wel een motie in petto. Een motie met de volgende tekst: „De Kamer, gehoord de beraadslaging, constaterende dat de minister van Buitenlandse Zaken niet bereid is gevolg te geven aan de uitdrukkelijke wens van de Kamer het besluit tot visumverlening aan H. J. C. Princen te herzien; spreekt uit dat zij de opstelling van de minister van Buitenlandse Zaken betreurt, en gaat over tot de orde van de dag.” Op de vraag van PvdA-kamerlid Van Traa wat nou precies de bedoeling was van die motie, sprak De Hoop Scheffer de later fataal gebleken woorden: „Dit is een motie van treurnis.” En wat de minister er voor gevolgen aan verbindt, moet hij zelf maar weten, vond de CDA’er.

Sinds die 21e december 1994 is het Nederlandse staatsrecht ’verrijkt’ met het begrip ”motie van treurnis”. Nou ja, verrijkt? Vorige week was het la dame terrible van de VVD, Ayaan Hirsi Ali, die een hoop verwarring stichtte door te dreigen met een motie van treurnis tegen minister Donner van Justitie. De hele donderdag stond in het teken van de ruzie tussen de VVD, althans la Hirsi Ali, en minister Donner, die overigens als altijd superieur kalm bleef en zich niet bepaald liet imponeren door de bounty (exotisch-witte kokos omhuld door Hollands-bruine melkchocola) van de VVD-fractie.

Het einde van het Somalische liedje was dat de met veel tamtam aangekondigde motie van treurnis er niet kwam - stokje voor gestoken door Jozias van Aartsen. Interessant was hoe de commentatoren de motie van treurnis nu precies duidden. Een paar perscommentaren, om duidelijk te maken dat een motie van treurnis voor meerderlei uitleg vatbaar is. De Telegraaf: „een net woord voor een motie van afkeuring.” Het Parool: „een zwaar middel, zeker afkomstig van een regeringspartij.” NovumNieuws: „een milde afkeuring, maar heeft geen consequenties voor de minister.” De Volkskrant: „een zware en politiek gevoelige afkeuring van het kabinetsbeleid.” NRC-Handelsblad: „net geen motie van wantrouwen.” Algemeen Dagblad: „een mildere vorm van een motie van afkeuring die niet leidt tot aftreden.”

Kortom: een Babylonische spraakverwarring over hoe een motie van treurnis moet worden opgevat. Sinds De Hoop Scheffer als eerste de motie van treurnis introduceerde, is deze term nog ettelijke keren in de Tweede Kamer gebruikt. En is er tenminste ook nog één keer zo’n onding ingediend - en verworpen. Maar de verwarring die er meestal sowieso al was, werd er altijd groter door.

Daarom zou de kamervoorzitter er verstandig aan doen voortaan zijn veto uit te spreken over moties van treurnis. Of je bent een vent, en dient een motie van wantrouwen in om de minister of staatssecretaris op te laten stappen, óf je laat betrokkene gewoon zitten. Op allerlei schimmige politieke spelletjes zit niemand te wachten. Om met de laatste editie van het standaardwerk over het Nederlandse parlement te spreken: „Staatsrechtelijk is hier sprake van een treurige aangelegenheid; juridisch gezien wordt daarmee niets bewerkstelligd.”


RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer