Kerk & religiekerkgeschiedenis

Jean de Labadie, boeteprediker en hervormer

Enkele jaren geleden kocht ik in Middelburg in een tweedehandszaak een paar labedissen: gehaakte of gebreide losse mouwen van wol, al dan niet voorzien van een duimgat. Vrouwen konden die over hun blote onder- en bovenarm trekken als het koud was. Armwarmers dus, een nuttige en behaaglijke aanvulling op de Zeeuwse klederdracht.

Dr. R. Bisschop
17 February 2024 09:33Gewijzigd op 17 February 2024 09:37
De Nicolaaskerk in Wieuwerd. beeld Frans Andringa
De Nicolaaskerk in Wieuwerd. beeld Frans Andringa

Maar waarom heten die labedissen? De traditie verwijst daarvoor naar Jean de Labadie (1610-1674), die van 1666 tot 1669 predikant was in de Waalse kerk van Middelburg. Een meeslepend prediker, schrijver en lieddichter, met oog voor het belang van pastorale zorg. Een boeteprediker en hervormer die alle weelde en onkuisheid (blote armen!) hekelde.

20103536.JPG
Jean de Labadie. beeld Museum Catharijneconvent

De Labadie heeft diepe sporen getrokken in de Nederlandse kerkgeschiedenis. Maar hoe kan dat? Hij sprak geen Nederlands, verbleef slechts vier jaar in ons land en was niet verwant aan een Nederlandse familie. Geboren in Frankrijk en overleden in het toenmalige Denemarken. En zo’n halve eeuw na zijn overlijden hield zijn gemeente definitief op te bestaan. Wie was hij?

Jean de Labadie werd op 13 februari 1610 te Bourg in Zuidwest-Frankrijk geboren uit het huwelijk van de officier Jean-Charles de Labadie en Marie Coboit. Hij overleed op zijn 64e verjaardag in het Deense Altona (nu een wijk van Hamburg).

Zijn ouders gaven hem een rooms-katholieke opvoeding. Hij bezocht het jezuïetencollege in Bordeaux en werd in 1638 priester. Tijdens zijn opleiding had hij visioenen en Godservaringen, waardoor hij meende geroepen te zijn om, in de geest van Elia en Johannes de Doper, als „heraut” van Koning Jezus de kerk op te roepen tot reformatie. Dat maakte hem verdacht bij de kerkelijke autoriteiten. Vanwege zijn persoonlijkheid was hij bovendien ongeschikt voor het priesterambt, meenden zijn superieuren. Hij werd dan ook niet tot de jezuïetenorde toegelaten.

De Labadie werd rondtrekkend prediker. Intensief bestudeerde hij de Bijbel en de genadeleer van de kerkvader Augustinus. Daarnaast raakte hij er steeds vaster van overtuigd dat de wederkomst van Christus niet lang meer op zich zou laten wachten – een verwachting die hij deelde met vele tijdgenoten. Het bevestigde hem in zijn roeping, en met zijn bezielende boodschap trok hij door de westelijke helft van Frankrijk.

Zijn tegenstanders zaten echter niet stil. Om aan hun vervolging te ontkomen, week De Labadie uit naar Montauban, een belangrijk bolwerk van de hugenoten. In de calvinistische kerk daar herkende hij veel van zijn idealen. Hij trad toe als lid en werd bevestigd als predikant. Maar ook hier was hij niet veilig en in 1659 trok hij naar Genève, waar hij als gastprediker werd aangesteld. Naast zijn prediking belegde hij conventikels en probeerde hij door het pastoraat de persoonlijke vroomheid en de doorgaande reformatie te bevorderen.

Genève was een universiteitsstad en vele studenten en gasten van elders kwamen hem als een ‘tweede Calvijn’ beluisteren. Onder hen waren Johann Godschalk van Schurman (broer van de geleerde en beroemde Anna Maria van Schurman), Philipp Jakob Spener (grondlegger van het lutherse piëtisme) en Vincent Minutoli (predikant van de Waalse kerk in Middelburg). Dit laatste contact bleek van belang voor het beroep van De Labadie naar Middelburg.

Enorme werkkracht

Dat beroep in 1666 nam hij aan. Op doorreis werd hij onder meer in Utrecht gastvrij ontvangen door Anna Maria van Schurman en ontmoette hij nadere reformatoren als Voetius, Essenius en Van Lodenstein. Ook in Middelburg ontplooide De Labadie een enorme werkkracht. Hij belegde conventikels en zette zich ijverig in voor pastorale zorg. Urenlang kon hij zijn hoorders boeien door zijn prediking. Evenals andere nadere reformatoren bepleitte hij soberheid in kleding, voedsel, woninginrichting en levensstijl en benadrukte hij de noodzaak van heiligmaking. In zijn ”Handboekje der Godzaligheid” beschreef hij zijn lezers daarvoor een mystieke weg.

Zijn overspannen toekomstverwachting deed echter de wenkbrauwen fronsen. Dat verlangen naar het nieuwe Jeruzalem, dat hunkerend uitzien naar de wederkomst van Christus, haar Hoofd, Bruidegom, Liefste, dat streven naar een „gemeenschap van heiligen” die hier op aarde gestalte diende te krijgen in een zuivere Kerk – wat bedoelde hij daarmee?

Omdat hij van mening was dat kerkelijke instanties als zodanig geen geestelijk gezag hebben, kwam hij al snel in botsing met de classis en synode van de Waalse kerk. Het uitblijven van een werkelijke reformatie binnen de –in zijn ogen– vervallen Gereformeerde Kerk versterkte tegelijk zijn opvatting dat de kerk uitsluitend uit wedergeborenen dient te bestaan. Is het aantal vromen in een kerk geringer dan het aantal „onvromen”, dan is het „geen kerke Christi, maar een Sodom, een Babel, daar men uit moet gaan en geen gemeenschap mede moet houden”.

In het voorjaar van 1669 kwam het tot een breuk. De Labadie werd afgezet, maar op zondag 13 april 1669 kraakte hij de Waalse kerk, preekte er en bediende zelfs het avondmaal. De schade die deze breuk berokkende aan het streven binnen de Gereformeerde Kerk naar een doorgaande reformatie van het publieke en persoonlijke leven, was enorm. Dat kwam in een kwaad daglicht te staan, zodat de doorwerking ervan stagneerde.

Maatregelen

20103538.JPG
Anna Maria van Schurman. beeld The National Gallery, London

Met een aantal volgelingen vertrok De Labadie naar Veere. Weer stroomden van heinde en ver de hoorders toe, tot de Staten van Zeeland hem kort daarna uit Zeeland verbanden. Daarop vestigde hij zich in Amsterdam, waar zijn huisgemeente voor het eerst vorm kreeg: een gemeenschap van wedergeborenen, afgezonderd van de wereld. Tot verbijstering van de gereformeerde en geleerde wereld voegden Anna Maria van Schurman, drie gezusters Van Aerssen van Sommels­dijck en andere aanzienlijke dames zich bij het gezelschap. De toeloop bij de huisgodsdienstoefeningen was groot, en vele bezoekers uit binnen- en buitenland meldden zich. Toch duurde hun verblijf in Amsterdam maar kort. De kerkenraad drong bij de magistraat aan op maatregelen en ook de volksmassa keerde zich tegen de besloten labadistische gemeenschap.

Door bemiddeling van Anna Maria van Schurman stelde haar vriendin Elisabeth van de Palts de gemeenschap een klooster in Herford (Westfalen) ter beschikking. Daar werd de gemeenschap van goederen ingevoerd en deden zich tijdens avondmaalsvieringen extatische taferelen voor, zoals tongentaal, kussen en omhelzingen. Waarschijnlijk trouwde De Labadie hier in 1671 met Lucia van Aerssen van Sommelsdijck.

Toen in 1672 Westfalen oorlogsgebied werd, verhuisde de huisgemeente naar Altona. Daar stierf De Labadie. „Er blijft niets voor mij over dan tot mijn God te gaan”, zei hij. Hij mocht niet begraven worden op een bestaande begraafplaats en vond zijn aardse rustplaats op een stuk grond achter het huis waar ze verbleven. Na zijn overlijden gaven zijn leerling Pierre Yvon en Anna Maria van Schurman geestelijk leiding aan de labadistische gemeenschap.

Grootste bloei

20103537.JPG
De labadisten vestigden zich op Waltastate, bij Wieuwerd. beeld Staatsarchiv Neurenberg

Vanwege oorlogsdreiging moest de gemeenschap echter opnieuw vluchten. In 1675 kon ze zich dankzij de dames Van Aerssen van Sommelsdijck op Walta- of Thetinga-state bij Wieuwerd vestigen. Hier beleefde de huisgemeente haar grootste bloei. Op haar hoogtepunt telde ze zo’n 400 leden. Het was een zelfvoorzienende gemeenschap, zodat haar ideaal van wereldmijding optimaal gestalte kreeg. Door een eigen drukkerij werden de opvattingen van De Labadie op grote schaal verspreid, terwijl daarnaast zendingsreizen naar verschillende steden in Holland en daarbuiten werden ondernomen (Suriname, Maryland in Amerika). In 1678 overleed Anna Maria van Schurman. Pierre Yvon (overleden in 1707) bleef als enige leider over.

Nadat in 1692 de gemeenschap van goederen werd opgeheven, begon het verval. Ruim 25 jaar later ging Walta-state over in andere handen. De enige herinnering aan de aanwezigheid van labadisten bleef het ”labadistenbosk” in de omgeving van het voormalige slot. En de mummies in de kerk van Wieuwerd, die mogelijk iets te maken hebben met de labadistische gemeenschap.

Geestelijke sporen

Het labadisme heeft als beweging maar zo’n zestig jaar bestaan. Toch heeft ze geestelijke sporen nagelaten, zeker in de bevindelijk gereformeerde traditie. ”Wereldmijding” is haar bijvoorbeeld niet vreemd. Maar ook het ‘overnemen’ van iemands bekering door een geestelijke gezaghebber, de tegenstelling tussen natuur en genade –schepping en herschepping– waardoor weinig oog is voor het genieten van Gods goede gaven, avondmaalsmijding, en de zekerheid van het heil die meer in de bevindelijke geloofsoefeningen wordt gezocht dan in de vastheid van het Woord van God en Zijn beloften, zijn meer labadistisch dan reformatorisch-gereformeerd.

Maar hoe zit dat nu met de labedissen? Die blijken meer een praktische dan een geestelijke achtergrond te hebben. De zelfvoorzienende gemeenschap in Wieuwerd hield ook schapen. Hun wol werd bewerkt op een manier die minder krimp veroorzaakte dan gebruikelijk. Dat was een groot voordeel en daarom was ”labadistenwol” nog lang een gewaardeerd product, evenals de daarvan gemaakte labedissen. Overigens waren armwarmers toen in alle lagen van de bevolking gemeengoed voor vrouwen die korte mouwen droegen.

Meer over
Kerkgeschiedenis

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer