Langs de waterval van Kattendijke
Wandelen over de dijk met weids uitzicht en glibberen over modderpaadjes. Heel Zeeuws allemaal. Totdat het geklater van de Kattendijkse Waterval je doet wegdromen naar een berglandschap.
De route start bij de muziektent midden in Kattendijke. Het achthoekige bouwwerk uit 1913 is een kunstwerk op zich, met het witte hout en het grijze dakje.
Op de terp erachter ligt de hervormde dorpskerk, gesticht in 1404. De achtkantige toren uit 1630 is versierd met natuurstenen banden en blokken en is gedekt door een houten lantaarn en een peervormige spits. In 1955 werd de kerk gerestaureerd. Een consistorie werd aangebouwd en de pleisterlaag van het gebouw werd verwijderd, zodat de oorspronkelijke baksteen weer aan het licht kwam.
Vanaf de dorpskern gaat het richting de dijk. Via een trap kom je erbovenop en word je getrakteerd op een weids uitzicht op de Oosterschelde. Dit grootste nationale park van Nederland kent een uitbundig onderwaterleven en is favoriet bij duikers. Ook veel Duitsers en Belgen komen hiervoor naar Kattendijke.
Lopend over de dijk zie je aan je linkerhand in de verte de Zeelandbrug. Aan de rechterkant kijk je uit over Kattendijke en de polder. We lopen onderlangs verder, via een gravelweg. Aan beide kanten is een afrastering. Aan een draad wapperen lange, blonde haren. Stille getuigen van de dieren die hier liepen in warmere tijden. In het weiland staat een roestige kar, bezweken door de tand des tijds. De dauwdruppels op de grassprietjes glimmen in de zon. Een fazant vliegt luid schreeuwend op.
We passeren een vijvertje. Vroeger stond hier een gemaal, waarmee water in de Oosterschelde werd gepompt. Nu rest een kleine, blauwe installatie met een luik dat open kan zodat er een doorgang ontstaat naar de polder.
De route gaat verder via een smal paadje langs het water. Er staat een bankje om rustig te kunnen genieten van het uitzicht over de polder. We naderen een brug. Geluid van snelstromend water klinkt. Het is de zogeheten Kattendijkse Waterval. Hij is klein, maar wie z’n ogen sluit, droomt weg richting een berglandschap. Alsof je naast een bergbeekje staat.
We duiken de polder in. De boeren hebben hard gewerkt, gezien de dikke laag slib die ze achterlieten op de weg. In de verte ploegt een trekker een stuk land. De diepe zwarte voren liggen er strak bij.
Al glibberend gaat het verder langs boomgaarden. De weg eindigt in het dorp. Daar hangen overal vrolijke katten; aan een lantaarnpaal, aan een hekje, bij een voordeur. De naam van het dorp verwijst overigens niet naar deze harige huisdieren, maar is waarschijnlijk afkomstig van een dijk die met catten –oftewel wilgentenen– werd versterkt.