Ds. Van Kooten (HHK) vijftig jaar predikant: „Ik ben ook kritisch op mezelf”
Hij leerde tientallen studenten preken. Dr. R. van Kooten (73), die donderdag vijftig jaar in het ambt staat, is niet gauw tevreden. Ook niet over zijn eigen preken. „Het Woord moet hooggehouden worden.”
”Ds. R. van Kooten (23) de jongste predikant in den lande”, kopt de Zuid-Hollandse krant Eilanden-Nieuws op 25 januari 1974 op de voorpagina. Op een zwart-witfoto staan een glimlachende Reinier van Kooten, zijn vrouw Ineke en hun tien maanden oude zoon Geurt Hendrik, die enigszins verbaasd in de camera kijkt. „Heel bijzonder is ook de aanwezigheid van de oudste dienstdoende predikant in ons land”, noteerde de verslaggever. Dat was de grootvader van ds. Van Kooten. „De 83-jarige ds. R. Kok, predikant van de Chr. Ger. Kerk te Nijkerk.”
Vijftig jaar later zitten ds. Van Kooten en zijn vrouw op de bank in de woonkamer van hun woning in Apeldoorn. „Ik heb mijn vrouw gevraagd erbij te zitten (net als opa Kok altijd deed)”, mailt de hersteld hervormde emeritus predikant vooraf. „Zij kan aanvullen of corrigeren.”
De hervormde gemeente in Goedereede telde 1500 zielen toen u intrede deed. Hoe stevig staat een jongeman van 23 in zijn schoenen?
Ds. Van Kooten: „In de Nederlandse Hervormde Kerk gold de regel dat je pas op je 23e predikant mocht worden. Er moest een zeker begin van volwassenheid zijn. Ik had mijn studie theologie al afgerond en omdat ik niet beroepbaar was, verleende ik bijstand in Katwijk aan Zee. De gemeente in Goedereede vroeg me om catechisatie te geven en een dag bezoekwerk te doen.
Zeven beroepen kreeg ik. Het liefst was ik naar Bleskensgraaf gegaan. Daar was veel geestelijk leven, dat proefde je. Maar toen ik de broeders van de kerkenraad vroeg wat de nood van de gemeente was, viel het helemaal stil. Ouderling De Vries zei later: „Toen voelde ik: nu zijn we hem kwijt.” En zo is het ook gegaan.
De weg van de Heere ging naar Goedereede, op Goeree-Overflakkee. Hij gebruikte daar de jeugd voor. In die tijd moest de consulent twee ouderlingen erbij halen om catechisatie te kunnen geven, zo druk waren de jongeren. Alsof de golfslag van de zee in hen zat. Maar op de avond dat ik daar was, kwam de jeugd spontaan binnenlopen en vroeg of ik alstublieft wilde komen. Dat brak mijn verzet.
Of ik te jong was? Die vraag heb ik mezelf nooit gesteld. Maar toen mijn eigen jongens 23 werden, dacht ik wel: tjonge, jonge, toch wel jong.
Ik maakte me destijds in Goedereede vooral zorgen over de vraag of ik de gemeente steeds opnieuw geestelijk voedsel zou kunnen voorzetten. Ik had graag een diepvries vol gehad, maar de Heere zei: „Ik zie je graag iedere week terug.”
We maakten in Goedereede en soort opwekking mee. Van de 1500 mensen kwamen er eerst maar honderd naar de kerk, maar na enkele maanden zat de kerk vol en moesten we dubbele diensten houden. De Heere werkte krachtig, zoals bij Japie Klein, de voorzitter van de muziekvereniging, die op zondagmiddag thuis zat te klaverjassen en tegen zijn zwager zei: „Ga je mee naar die snotneus luisteren?” Ze werden geraakt door het Woord.”
Wat kreeg u mee van uw vader, ds. G.H. van Kooten, en uw grootvader?
„Veel, veel. Het pastoraat van mijn vader was niet te overtreffen, zó trouw. Zelfs toen hij onderweg naar een gemeentelid in het ziekenhuis een hartinfarct kreeg, ging hij toch eerst op ziekenbezoek.
Van mijn grootvader leerde ik het geheim van het aanbod van de genade. Dat is geen systeem, maar verkondiging: „Zo zijn wij dan gezanten van Christuswege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christuswege: laat u met God verzoenen.” De onverzoenlijkheid ligt in ons hart, maar bij God is verzoening.”
Zijn vrouw: „In Goedereede belde je hem iedere zaterdagavond op en nam je je preek met hem door.”
Ds. Van Kooten: „Ja, daar heb ik veel van geleerd. Zeker in het begin was hij heel kritisch. Het gebeurde een keer dat ik over mijn preek vertelde en opa zei: „Stop maar en begin opnieuw.” Ik mopperde wat, maar ging toch aan de slag. Die nacht heb ik mijn bed niet meer gezien.”
Jaren later was u docent homiletiek aan het Hersteld Hervormd Seminarium en bracht u aanstaande predikanten zelf de kunst van het preken bij. Lastig?
„Dat was een hele klus, ja. Bij de een viel het kwartje, bij de ander niet.
Ik heb een uitgesproken mening en volgens mij is die Bijbels. Wat in een preek niet uit de tekst komt, daarvan mag je niet zeggen: „Alzo spreekt de Heere.” De Bijbeltekst moet de preek van het begin tot het einde bepalen. Alle vrome praat moet overboord.
Veel studenten waren me achteraf dankbaar. Ze zeiden: „U was de meest kritische docent, maar we proefden uw eerbied voor het Woord.””
Deze maand verscheen ook nog het tweede deel van uw handboek homiletiek. Uw eigen preken zullen haast wel volmaakt zijn, zullen sommige mensen denken.
„Ik ben ook kritisch op mezelf, hoor. Omdat het Woord hooggehouden moet worden. Nog steeds doe ik vijf dagdelen per week over een preek.
Ik kan al mijn gemeenten recht in de ogen kijken en zeggen: „Ik heb nooit geschipperd met mijn preken.” Maar als ik mijn preken zou moeten meenemen naar Boven, dan zou ik niets anders kunnen zeggen dan „Wee mij, want ik verga.” Dat is het dubbele.”
Tien jaar geleden werkte u nog negentig uur per week. Niet echt gezond; daar heeft u nu vast spijt van.
„Nee, hoor. Nee, nee, daar heb ik geen spijt van. Ik heb alleen spijt dat ik een groot calvinist ben geweest door de auto te nemen als ik op huisbezoek ging. Dan kon ik meer doen op een dag. Nu ben ik erachter gekomen dat bewegen ook nodig is.
Ik werk nog steeds hard. Dat blijkt wel uit de beide boeken over homiletiek. Maar er is wel wat veranderd, hoor. ’s Avonds ben ik thuis, overdag drinken we koffie met elkaar. En als mijn kinderen bellen of ik even een kleinkind op wil halen, dan breek ik even uit. Dat maakt de dagen toch anders.”