Modi Ephraim wil ambassadeur voor Israël en de Joodse gemeenschap zijn
Hij is eerst Israëliër, dan Jood. Hij leeft niet religieus, maar wel volgens de tradities. En vooral is ambassadeur Modi Ephraim (58) een bruggenbouwer. „Ik probeer altijd iets positiefs in relaties voor elkaar te krijgen.”
Een bezoek aan de Israëlische ambassade is altijd een uitdaging. Want het gebouw in Den Haag is niet minder dan een zwaar versterkt fort. Bezoekers doorlopen een uitgebreide veiligheidsprocedure voor ze toegang tot de diplomatieke missie krijgen. In verband met de toegenomen dreiging na de aanslagen van 7 oktober door Hamas zijn de maatregelen alleen maar verder aangescherpt.
Die veiligheidsmaatregelen halen het echter niet bij de beperkingen waarmee ambassadeur Modi Ephraim elke dag te maken heeft. De brede ramen van zijn werkkamer in de ambassade bieden een prachtig uitzicht over de hofstad, maar een luchtje scheppen tijdens de lunchpauze is voor de diplomaat niet weggelegd. Foto’s maken voor het interview kan alleen binnen, want buiten is te veel gedoe voor het beveiligingsteam. En zelfs in de tuin van zijn residentie wordt de Israëliër nog elke minuut in de gaten gehouden.
„Dat is nu eenmaal onderdeel van mijn baan”, zegt Ephraim enigszins berustend. Op zijn bureau liggen stapels dossiers. Maar een blikken trommeltje in Delfts blauw doorbreekt die serieuze aanblik: ”Chocolade lost geen problemen op, maar dat doet een appel ook niet”. „De beveiliging maakt mijn leven er niet gemakkelijker op, maar je raakt er ook aan gewend. Ik reis wel gewoon het hele land door.”
Dat doet u heel bewust?
„De makkelijke weg is om de hele dag op kantoor of thuis te gaan zitten. Maar daarvoor ben ik niet aangesteld. Ik ben hier om mensen te spreken, te observeren en ideeën uit te wisselen. Ik volg natuurlijk ook de media, maar juist door persoonlijke ontmoetingen krijg je een compleet beeld van wat er speelt. Vooral sinds 7 oktober ben ik het land in gegaan. Van Friesland tot Rotterdam, van Amsterdam tot Enschede. Ik probeer onze positie zo goed mogelijk uit te leggen.”
De aanslagen zijn inmiddels drie maanden geleden. Hoe gaat het met u?
„Deze maanden zijn de heftigste periode uit mijn 30-jarige carrière in buitenlandse dienst geweest. Sinds we op 7 oktober wakker werden met het nieuws over de aanslagen, is het een aaneenschakeling van moeilijke dagen geweest. Vooral ook met het personeel hier op de ambassade. We hebben met elkaar de gruwelijke beelden gezien en de verhalen gehoord. Het lastige is dat wij hier zijn en onze familie en vrienden daar.”
U bent tussendoor wel naar Israël geweest.
„Dat klopt. Ik ben er twee keer geweest. De eerste keer met premier Mark Rutte en de volgende keer met minister van Buitenlandse Zaken Hanke Bruins-Slot. Dat was een belangrijke steunbetuiging van de Nederlandse regering. Die positieve houding bespeurde ik ook bij de ontmoeting met een aantal parlementariërs. Aan de ene kant was het goed om in het land te zijn, bij mijn volk. Maar aan de andere kant was het ook moeilijk. Je voelt het diepe trauma in Israël en je weet dat je weer terug moet.”
Tegelijkertijd moet u voortdurend Israël verdedigen. Hoe voelt dat?
„Dat is heel moeilijk. De oorlog gaat door, we verliezen elke dag soldaten. We moeten vechten voor ons bestaan én voor onze legitimiteit in Europa en elders in de wereld. Dat is niet gemakkelijk. Als ik naar de toename van het antisemitisme in de afgelopen maanden kijk, dan kan ik soms niet geloven dat ik in Nederland ben. Leden van de Joodse gemeenschap moeten de mezoeza van hun deurpost halen en hun kinderen van school houden. Tegelijkertijd zie ik in het land pro-Palestijnse demonstraties waarop steun voor Hamas en terreur wordt tentoongespreid.”
Hoe heeft u zaterdag 7 oktober beleefd?
„Ik werd vroeg wakker omdat ik een telefoontje van mijn schoonmoeder kreeg. Ze vertelde me dat er een oorlog in Israël aan de gang was. We hadden in het verleden natuurlijk met terroristische aanslagen te maken gehad. Maar dit was op een totaal andere schaal. De rest van de dag hebben we met het personeel op de ambassade doorgebracht, vooral eindeloos bellen om te zien of onze geliefden in Israël in orde waren. Toen konden we nog niet bevatten hoe omvangrijk en afschuwelijk deze moordpartij was.”
Heeft u zelf familie of vrienden verloren?
„Ja, ik verloor een naaste vriend, David Schwarzman, met wie ik vele jaren tijdens mijn ambtsperiode in Latijns-Amerika heb samengewerkt. Hij en zijn vrouw werden op 7 oktober vermoord in kibboets Be’eri. Het wrange is dat hij in Honduras en Guatemala met veel gevaarlijke situaties te maken heeft gehad. En nu werd hij nota bene in zijn eigen huis gedood.
Deze week kreeg ik bericht dat de beste vriend van mijn zoon bij de strijd in Gaza om het leven is gekomen. Dat grijpt me erg aan. En zo zijn er nog veel meer verhalen. Ze gaan allemaal over verwoeste levens en gebroken families.”
Dit is uw eerste buitenlandse missie zonder uw vier kinderen. Hoe is dat?
„Dat is niet makkelijk, zeker niet in deze periode waarin er zo veel in Israël gebeurt. Bij alle andere uitzendingen waren de kinderen bij me, behalve bij de laatste, toen ik ambassadeur in Peru was. Daar was alleen onze jongste mee. In deze tijden van crisis is de steun van de familie extreem belangrijk. Ik beschouw het ook als mijn dure plicht om er voor mijn kinderen te zijn. Natuurlijk spreken we elkaar veel via sociale media. Maar dat is niet hetzelfde als bij hen in Israël te zijn.”
Het grootste deel van uw diplomatieke carrière speelde zich af in Latijns-Amerika. Hoe is het om in Europa dienst te doen?
„Voor mij voelt het alsof ik terugga naar Europa. Want mijn vader komt uit Bulgarije en mijn moeder uit Roemenië. Zij vormen twee voorbeelden van de totaal verschillende omstandigheden waaronder Joden in Europa kunnen leven. Mijn moeder kwam uit een heel religieus gezin, terwijl de Joden in Bulgarije doorgaans niet zo godsdienstig waren – en dus ook mijn vader niet.
Bulgarije is een van de weinige landen waar bijna de hele Joodse gemeenschap de Tweede Wereldoorlog heeft overleefd, zo’n 55.000 mensen. De regering deporteerde de Joden niet, hoewel er wel een bevel van Hitler was. Mijn vader vertrok vóór de stichting van de staat Israël in 1948 al naar Palestina. Hij vocht daar tijdens de periode van het Britse mandaat, samen met Menachem Begin, een van de latere premiers.
Het verhaal van mijn moeder is compleet anders. In Roemenië was sprake van wijdverbreid antisemitisme. Haar vader werd vermoord. Mijn moeder en mijn grootmoeder vluchtten van plaats naar plaats en wisten de oorlog te overleven. Zij emigreerde in 1950 naar Israël en ontmoette daar mijn vader.
Mijn moeder is overleden. Mijn vader is 99 en nog scherp van geest. Hij geeft me nog altijd instructies.”
Vertelden uw ouders over hun ervaringen tijdens de oorlog?
„Mijn moeder was typisch iemand van de eerste generatie Holocaustoverlevenden. Ze sprak tegen haar eigen kinderen nooit over het verleden. Ze vertelde niets over wat er in Roemenië was gebeurd. Maar ze kocht nooit Duitse producten en weigerde Duitsland te bezoeken. Ze heeft haar verhaal wel tegen mijn kinderen en de kinderen van mijn broer verteld.”
Waarom was dat?
„Je ziet dat vaak gebeuren bij Joodse families, dat het verhaal aan de derde generatie wordt verteld. Ik denk dat het voor haar veiliger voelde om het aan kleinkinderen door te geven, zonder haar eigen kinderen ermee op te zadelen.”
Hoe zijn die verhalen bij u terechtgekomen?
„Onze kinderen hadden op school een project over de Holocaust. Daarbij moesten ze hun familiegeschiedenis in kaart brengen. Toen we als ouders dat lazen, dachten we: Is dit gebeurd? Hoe weet je dat? Toen vertelden ze dat ze dat van oma hadden gehoord.”
Hoe was dat voor u?
„Ik vond het mooi, maar ook confronterend. Ik hoorde dat mijn moeder op de Dag van de Holocaust de hele dag met haar kleinkinderen had gezeten en alles had verteld. Hoe ze als klein meisje van 7 haar vader had verloren. Hoe ze alleen met haar moeder en grootmoeder achterbleef.
Vlak voor ze stierf, zo’n zestien jaar geleden, zei ze tegen me dat ze zo gelukkig was dat ze de oorlog had overleefd en het verhaal aan haar kleinkinderen had verteld. Dat ze überhaupt kleinkinderen had was voor haar een wonder, omdat ze als eenzaam meisje zonder familie hier was gekomen.”
Hoe ging uw vader met de oorlog om?
„Mijn vader droeg niet die enorme last van het verleden met zich mee. Zo lang als ik me kan herinneren, is mijn vader een rasoptimist. Hij ziet altijd het positieve van alles in. Hij speelt met zijn kleinkinderen en geniet van het leven.”
Hoe hebben de achtergronden van uw ouders u gevormd?
„Als je naar de twee totaal verschillende karakters en achtergronden van mijn ouders kijkt, is het nog lastig uit te maken hoe die mij persoonlijk hebben gevormd. Mijn vader dient me nog steeds van advies in mijn professionele bestaan. Maar hij heeft me ook geleerd het leven te waarderen en tevreden te zijn met wat ik heb. Van mijn moeder heb ik vooral het belang van familie en vriendschap meegekregen. Het was haar missie om dat uit te dragen. Alles draaide om het gezin: samen zijn, vooral met sjabbat. Ze leerde me niet alleen gelukkige momenten, maar ook problemen te delen.
Ze hebben me allebei de interesse in mensen en andere culturen bijgebracht. Probeer elkaar te ontmoeten, te leren kennen en te begrijpen. Dat beoog ik ook als ambassadeur in de praktijk te brengen. Natuurlijk zijn de politieke en diplomatieke verhoudingen belangrijk. Maar ik vind het ook waardevol om gemeenschappen bij elkaar te brengen en van elkaars achtergrond te leren.”
Wie is Modi Ephraim?
De ambassadeur denkt een tijdje na. „Een Israëlische Jood”, zegt hij dan, enigszins aarzelend.
In die volgorde?
Opnieuw valt een stilte. Dan peinzend: „Ja, het is niet zo’n serieuze aangelegenheid. Maar wel in die volgorde. In mijn hoedanigheid als ambassadeur probeer ik altijd eerst een beter begrip voor Israël te kweken, maar daarna ook voor het Joodse volk. Ik hecht aan een dialoog tussen volken, tussen mensen.”
Dan heeft u het vooral over uw werk. Maar hoe steekt u als persoon in elkaar?
„Eigenlijk zou mijn vrouw die omschrijving moeten geven, toch? Ik probeer in mijn leven effectief te zijn. Niet om carrière te maken of een erfenis na te laten, maar om iets positiefs in de relaties met mensen voor elkaar te krijgen. Die man die je me vraagt te omschrijven is verder volgens mij een erg vriendelijke jongen.
Doordat ik een Midden-Oosterse achtergrond heb en jarenlang in een Latijns-Amerikaanse omgeving heb gewerkt, was het contact leggen hier in Nederland in het begin wel een uitdaging.”
Waar zit het verschil met de Nederlander dan in?
„Nederlanders en Israëliërs zijn allebei direct en to the point. Nederlanders kijken wel meer naar hun eigen belangen, heb ik de indruk. Ik probeer warmte en vriendelijkheid te brengen, maar die krijg ik niet altijd terug. Natuurlijk generaliseer ik een beetje. Er heerst hier een andere cultuur en het is een ander deel van de wereld. Het is ook voor het eerst dat ik in een koud klimaat werkzaam ben; dat heeft volgens mij ook impact op de karakters van mensen hier. Hoewel je er stukje bij beetje achter komt dat onder dat imago van afstandelijkheid warme vriendschap schuilt.
Toen ik hier tegen het einde van het coronatijdperk kwam, begon het ’s middags om vier uur al donker te worden. Alles ging dicht en je zag nauwelijks mensen op straat. Dat was nogal een verschil met het leven in grote steden als Buenos Aires waar ik had gewoond.”
Uw moeder kwam uit een orthodox-Joods gezin. Bent u zelf religieus?
„Ik ben niet religieus, maar ik houd wel de tradities.”
Wat betekent dat?
„Dat houdt in dat ik alle Joodse feesten vier. Ik houd de sjabbatmaaltijd, inclusief de gebeden en zegeningen die daarbij horen. Mijn zoons zijn uiteraard besneden. Maar ik stond er ook op dat ze hun bar mitswa deden. Niet alleen vanwege de feestelijkheden daaromheen, maar omdat het voor mij als zodanig waarde heeft. Ik ga ook naar de synagoge, variërend van orthodox tot liberaal. Ik ben trots op mijn religie, maar ik wil wel zelf kiezen op welke manier ik die praktiseer.”
Wat is dan het verschil tussen religieus zijn en de tradities houden?
„Als je religieus bent, bid je drie keer per dag, neem je de spijswetten in acht en eerbiedig je de sjabbat stipt. Als ambassadeur van Israël neem ik niet deel aan officiële verplichtingen op sjabbat, maar ik pak wel de auto. Iedereen moet daarin zijn eigen keuzes maken. Ik zie dat ook op de ambassade. Sommigen zijn meer orthodox, anderen seculier. Het is goed om met elkaar de traditie te delen en door te geven aan de volgende generatie. En vooral elkaar te respecteren.”
Betekent het houden van de tradities ook automatisch dat u in God gelooft?
„Ook het geloof in God is voor verschillende interpretaties vatbaar. Als ik de Bijbel lees, dan doe ik dat met geloof in God. Teruggaan naar de schepping van de wereld, de geschiedenis van het Joodse volk is voor mij heel belangrijk. Het geeft me kracht en helpt me in moeilijke momenten. Ik denk dat het ook belangrijk is voor de toekomst van Israël. Tegelijkertijd weet ik dat mensen zich tijdens de Holocaust –en ook op 7 oktober– afvroegen: Waar is God?”
Kunt u zich die vraag voorstellen?
„Natuurlijk kan ik die vraag begrijpen. Vooral tijdens de Holocaust. En toen waren veel Joden nota bene orthodox. Ik heb geen antwoord op die vraag. Ook niet als het gaat om de aanslagen van 7 oktober. Ik weet dat er mensen zijn –een zeer klein deel van de bevolking– die hebben gezegd dat de inwoners van de kibboetsen de sjabbat niet hielden en niet gelovig waren. Dat kan ik niet accepteren. Iedereen moet de keuzevrijheid hebben om zijn geloof of het Joods-zijn op zijn eigen manier gestalte te geven. De mensen in de kibboets hebben dat op hun manier gedaan: door het land te bewerken, maar bijvoorbeeld ook door de mensen in Gaza te helpen. Ook zij waren zionisten en dienstbaar aan de Joodse staat. Aan de andere kant kan ik ook niet accepteren dat mensen zeggen dat ze het Jodendom praktiseren en vervolgens niet in militaire dienst willen. We zijn allemaal burgers van de staat Israël. Hopelijk zal het ooit in de toekomst niet meer nodig zijn. Maar zolang we het voor ons voortbestaan nodig hebben, moeten er gelijke rechten én plichten zijn. Ook voor de ultraorthodoxen.”
Kun je de Shoah met 7 oktober vergelijken, zoals sommigen doen?
„De Shoah is uniek. De enige vergelijking die je zou kunnen maken is de systematische, barbaarse en wrede manier waarop mensen zijn vermoord. In dat opzicht was 7 oktober de slechtste dag sinds de Holocaust.
Een groot verschil met de Shoah is dat de aanslagen van Hamas plaatshadden in ons eigen, soevereine land, in onze huizen. In alle oorlogen hebben we dat niet meegemaakt. Het was altijd land tegen land, leger tegen leger.
De les van de Holocaust was: dit mag nooit meer gebeuren. En toch is het gebeurd. Op een andere manier, maar toch. Het heeft ons ook geleerd dat we niet meer voor honderd procent op onze technologie moeten vertrouwen. Er is geen afdoende alternatief voor de fysieke aanwezigheid van mensen, van soldaten. Je kunt niet blindvaren op camera’s en drones.”
Na 7 oktober zijn er veel bijeenkomsten van kerken en christelijke instanties geweest om solidariteit met Israël te betuigen. U woonde een aantal daarvan bij. Wat deed dat met u?
„Er is door de eeuwen heen bij Joden veel twijfel geweest over de houding van christenen. En er zijn de verhalen van de Tweede Wereldoorlog of over de rol van de Rooms-Katholieke Kerk. Maar ik moet je zeggen dat ik in de christenen van Nederland –en niet alleen in de afgelopen maanden– zeer goede en toegewijde vrienden heb gevonden.
Dat is ook nodig voor de kleine Joodse gemeenschap hier in Nederland, die voor een deel nog steeds met het trauma van de Shoah leeft.
De christelijke gemeenschap speelt ook een belangrijke rol in de politiek. Er worden veel activiteiten georganiseerd om Israël te steunen. De solidariteitsbijeenkomsten na 7 oktober waren heel belangrijk en hebben me kracht gegeven.”
U werpt zich niet alleen op als ambassadeur van Israël, maar ook van de Joodse gemeenschap. Waarom is dat zo belangrijk?
„Er waren in het verleden ambassadeurs die zeiden: Ik vertegenwoordig Israël, maar niet de Joodse gemeenschap. Ik zie het echter als een combinatie, of integratie voor mezelf. Ik vertegenwoordig mijn land, maar ook de Joodse gemeenschap bij de autoriteiten en bij andere gemeenschappen hier. Ik wil de Nederlandse Joden laten zien dat Israël om ze geeft. Het is een kleine gemeenschap en gemiddeld genomen ook niet zo jong. Die heeft alle steun nodig.”