Maar gij die waarlijk Gods kinderen bent en Zijn schapen, nu bent u bevreesd dat u zich bedriegt. Zal ik u eens enkele kentekenen geven waaruit u kunt weten dat u een echt schaap bent? Een kind van God zal voor de gehele wereld hartelijk erkennen dat hij op een dwaalweg geweest is, volgens Jesaja 53:6. „Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een iegelijk naar zijnen weg.”Een kind van God zal hartelijk erkennen dat het Gods hand is geweest die hen tot schapen van Zijn weide gemaakt heeft, en dat het alleen Zijn vrijmachtig welbehagen is dat hen daartoe bevoorrecht heeft. Hij heeft ons gemaakt en niet wij, Zijn volk en de schapen Zijner weide. Een schaap kent de stem van de herder, zo ook een kind van God. Hij kent Gods stem en zegt: Spreek Heere en uw dienstknecht hoort.

Gaat u in de voetstappen van de schapen, legert gij u bij de kudde? Of bent u bij die grote hoop die Gods kinderen zoeken te lasteren? Onderzoekt u toch nauw, want een recht schaap zal graag bij de kudde zijn. David zegt: „Ik ben een metgezel van allen die de Heere vrezen.” Kunt u tussen God en uw ziel in waarheid deze dingen getuigen? O, verwacht dan dat, als de Opperherder verschenen zal zijn, u de onverderfelijke kroon der heerlijkheid zult ontvangen.

Kasparus Alardin, predikant te Arnhem (Practicale leerreeden, 1728)