„We hebben elkaar nodig, kerkbreed”
Zeven generale synodes woonde hij in de achterliggende 25 jaar bij; drie keer maakte hij inmiddels deel uit van het moderamen. De laatstgehouden synode, die van 2004, heeft hij als „heel bemoedigend” ervaren. Ds. D. Quant, christelijk gereformeerd predikant in Eindhoven: „Het was de beste synode die ik heb meegemaakt. Alles kwam op tafel, maar er was vrede. En dat is wel eens anders geweest.”
Hij heeft zich er meer dan eens grote zorgen over gemaakt, zegt hij. „De toenemende spanningen in onze kerken, tot in de jaren negentig, ze hebben me wel eens in een crisis gebracht - al zullen niet veel mensen dat hebben opgemerkt. Ik ben dankbaar dat zich dat gekeerd heeft. Ik heb het gevoel dat in onze kerken meer en meer de gedachte komt dat groepsdenken ons niet verder brengt. We hebben elkaar, als 74.000 leden van de CGK, nodig. Kerkbreed.”
Groepsdenken: ds. Quant, eerste scriba van de generale synode 2004, is er wars van. „Ik heb me nooit in een groep laten trekken. Maar ik moet zeggen: dat geeft best wel eens iets van eenzaamheid.”
Het heeft te maken met zijn achtergrond, zegt hij. „Ik kom uit Zierikzee, een van de drie kerken die in 1892 niet meegingen met de vereniging waaruit de Gereformeerde Kerken in Nederland ontstonden. Zierikzee is altijd een heel gedegen gemeente geweest, die zich niet liet verleiden tot afwijking naar welke kant dan ook. En daar ben ik gepokt en gemazeld. Ik kom er nog altijd graag, preek er één zondag per jaar. Het is mijn moedergemeente. En zó, zoals die gemeente, heb ik altijd in de Christelijke Gereformeerde Kerken willen staan. Zo ben ik ook begonnen, in Haarlem-Centrum. Daar had je nu de hele CGK in een notendop, daar zag je de diversiteit van het kerkverband. Ik ben toen nog wel eens naar een toogdag van Bewaar het Pand geweest.”
Ook zijn huidige gemeente, die van Eindhoven, is een veelkleurige. In het CGK-orgaan De Wekker van vorige week omschreef ds. Quant Eindhoven als „een stadsgemeente waar echt alles te vinden is: van hoogliturgisch tot laagkerkelijk, van oud gereformeerd via evangelisch tot middenorthodox.” Geeft dat nooit eens fricties? „Ik heb me dat ook afgevraagd voordat ik er in 2001 heenging. Maar de Heere God heeft me erheen gestuurd. En ik heb gemerkt dat je in zo’n gemeente niet anders moet gaan preken dan je gewend was. Je moet gewoon de Heere Jezus preken. En tot mijn verwondering komt dat ook over.”
Wat verstaat hij onder „gewoon de Heere Jezus preken?” Ds. Quant: „Wat is een preek? Een stevige uitleg van de Schrift én een warm, bewogen woord voor de gemeenteleden. Gericht op bekering, op de noodzakelijkheid van het geloof, maar ook op groei in het geloof. En: in een preek moet het altijd om de Heere Jezus gaan. Ik preek graag uit het Oude Testament. Mensen zullen bij mij niet snel klagen dat het Oude Testament nooit aan bod komt, want ik preek er graag uit. Waarom? Mij boeit de vraag: Hoe baant de Heere in het Oude Testament de weg van de Messias? En ik sta er altijd weer verbaasd over hoe het ook in het Oude Testament steeds weer uitloopt op de Heere Jezus.”
Oud gereformeerd, evangelisch, middenorthodox. Waar staat de predikant zelf? „Ik weet het niet. Ik zou het echt niet weten. Ik vind het een zegen dat de CGK zo veelkleurig zijn. We kunnen niet zonder elkaar. Bij Bewaar het Pand worden tonen aangeroerd die in elke gemeente te horen moeten zijn. Zelfonderzoek, het steeds weer benadrukken van de noodzaak van de bekering: ik vind dat zeer waardevolle noties. Tegelijk zeg ik: er zijn ook andere tonen in de Schrift, en die horen er ook bij. Groeien in het geloof bijvoorbeeld. Op 9 januari preekte ik in Eindhoven over de overspelige vrouw uit Johannes 8. Kort daarna hield ik in Rotterdam-West, een om zo te zeggen behoudender gemeente, precies dezelfde preek. En dat kán in onze kerken.”
Een veelkleurig kerkverband. Kan hij zich voorstellen dat buitenstaanders zich wel eens afvragen hoe een kerk met zulke uiteenlopende vleugels één kan blijven? Een lach. „Dat is knap hè?” Dan: „Natuurlijk ervaren we in de CGK een stukje van de gebrokenheid door de zonde. Maar ondanks alle verschillen die er zijn, in liturgie bijvoorbeeld, denk ik toch dat het in feite om dezelfde prediking gaat.
Toen ik in Rijswijk stond, mijn derde gemeente (daarvóór stond ds. Quant in Hoogeveen, AdH), hebben we een keer de predikant van de cgk van Scheveningen, een Bewaar-het-Pandgemeente, uitgenodigd. Daarop hebben we achteraf positieve reacties gekregen.
Zeker, ook ik hoor wel eens spreken over een mogelijke kerkscheuring. Maar eigenlijk vind ik dat onjuist. Dat komt doordat ik sterk uitga van een vertrouwensbasis, me niet wil laten leiden door angst. We moeten met elkaar in gesprek blijven. Op de classis Utrecht doen we dat ook. En in gesprek gaan is wat anders dan het uitwisselen van standpunten. Kijk, als je maar vaak genoeg tegen elkaar zegt dat er een scheuring komt, dan komt die er ook. Praten over kerkscheuringen heeft iets van een zichzelf vervullende profetie.”
Vertrouwen, dáár komt het op aan, stelt de Eindhovense predikant. „Een belangrijk moment op de synode vind ik altijd weer dat waarop de lastbrieven worden geopend - van alle 52 broeders, uit vier windstreken en in al hun verscheidenheid. In het aanvaarden van die lastbrieven spreek je het vertrouwen in elkaar uit. Dáár gaat het om.
En juist de laatste synode heb ik in dit opzicht als heel bemoedigend ervaren. Alles kwam op tafel, en af en toe ging het er stevig aan toe. Toch was er vrede. Ik heb er, als moderamenlid, heel rustig gezeten. Ik heb geen moment gehad, ook niet in comité- of commissieverband, dat ik dacht: Nu gaan we over de bijbelse schreef heen. Was dat wel gebeurd, dan had ik zeker mijn mond opengedaan.
Dát, hè. Laten we ons positief-kritisch naar elkaar toe opstellen, elkaar in het hart laten kijken. Luisteren en spreken, geven en ontvangen. Ik heb negen jaar in het deputaatschap eenheid gereformeerde belijders gezeten. In dat deputaatschap is het hele veld van de CGK vertegenwoordigd. En ik moet zeggen: niet alleen de gesprekken met andere kerken, maar juist ook de interne gesprekken, over ons eigen kerkverband, hebben me veel zegen opgeleverd. En zo ervaar ik de gesprekken binnen het curatorium van de Theologische Universiteit, waarvan ik secretaris ben, ook steeds weer. Er heerst vrede. En zo was het op de synode ook, en zo zou ik willen dat we binnen het geheel van onze kerken met elkaar zouden omgaan.”
Het gesprek ter gelegenheid van zijn jubileum, deze week, heeft plaats in de fraaie rectorskamer -de vroegere senaatskamer- van de Apeldoornse universiteit. De predikant hééft iets met onderwijs. En met besturen. Behalve secretaris van het curatorium is hij lid van de raad van toezicht van de Christelijke Hogeschool Ede, en was hij uit dien hoofde ook jarenlang afgevaardigd naar de Besturenraad. En voordat hij predikant werd, was Quant zevenenhalf jaar lang docent wiskunde.Heeft hij ooit de ambitie gehad te gaan doceren aan de Theologische Universiteit? Hoogleraar kerkrecht te worden, bijvoorbeeld, het vakgebied dat zijn speciale belangstelling heeft?
„Nooit. Ik ben niet zo’n studiebol, heb wat dat betreft ook diep respect voor onze hoogleraren. Nee, ik heb nooit meer gewild dan huis-, tuin- en keukendominee te zijn. En daarin heeft de Heere mij, én mijn vrouw, deze 25 jaar steeds weer bevestigd.”