HVC-oprichter Jan Bor (80): Na bezoek aan vervolgde kerk kom je rijker terug
Al meer dan een halve eeuw zet Jan Bor zich bijna dag en nacht in voor de vervolgde kerk. Zijn 80e verjaardag is voor de oprichter van Stichting HVC (Hulp Vervolgde Christenen) geen reden om wat gas terug te nemen. „Zolang als ik kan, ga ik door. Er is nog zo veel werk te doen.”
Een dienst in de Nieuwe Kerk in Delft zorgt voor een radicaal andere koers in het leven van Jan Bor. Het is dan 1966. Ds. Richard Wurmbrand, een Roemeense predikant, is in Nederland om te spreken over de veertien jaar die hij vanwege zijn geloof doorbracht in een communistische gevangenis. De jonge Bor laat zich door een vriend overhalen om af te reizen naar Delft. „De kerk was afgeladen. Werkelijk overal zaten mensen, tot op het trapje van de preekstoel.”
De woorden van de Roemeense predikant zinken diep in het hart van de twintiger. „Het leek net alsof Wurmbrand heel de avond tegen mij sprak.” Wat de pastor vertelt over de liefde voor zijn vijanden, laat hem en zijn vrouw niet meer los. Hoe kan dat, terwijl Wurmbrand door de communistische machthebbers op vreselijke wijze is gemarteld?
„Ik heb zijn rug later gezien”, vertelt Bor in zijn appartement in Veenendaal. „Die zat vol met afschuwelijke gaten, zo hadden ze hem mishandeld in de gevangenis. Ook zijn voeten waren kapotgeslagen. En dan toch je vijanden liefhebben. Onderweg naar huis zeiden mijn vrouw en ik tegen elkaar: „Dat is het echte christendom. Wij noemen ons wel christen, maar we zijn naamchristenen.” We gingen keurig naar de kerk en onze ouders hebben het ons ook echt voorgehouden. Maar als je zo de Heere Jezus wilt navolgen, dan moet er wat in je hart gebeuren. Eenmaal thuis hebben we onze knieën gebogen en gevraagd: „Heere, als wij iets in dit werk kunnen doen, wilt U dan de weg wijzen? En dat is ook gebeurd.”
De oud-directeur is een spraakwaterval. Hij mag dan een enkele week geleden –op 27 september– 80 jaar zijn geworden, het vuur is nog niet uitgedoofd. De verhalen buitelen over elkaar heen, ondersteund door brede armgebaren en een gulle lach.
Stapje voor stapje rolt Bor in het werk voor de vervolgde kerk. Eerst als vrijwilliger, om uiteindelijk volledig voor Stichting De Ondergrondse Kerk (SDOK) aan de slag te gaan. Het is een tijd van smokkelreizen om Bijbels en christelijke lectuur achter het IJzeren Gordijn te krijgen.
Hoe ging dat in zijn werk?
„Nu gaat bijna alles elektronisch, maar toen moest je nog op pad. We bedachten elke keer nieuwe manieren om Bijbels te verstoppen. Tijdens zulke transporten namen we soms ruim duizend Bijbels mee.
Samen met een vriend maakte ik eens een reis naar Roemenië. We waren op pad in een bus met een dubbele bodem. Bij de grens boorde een douanier dwars door de vloer en de Bijbels die daar onder lagen heen. Hij trok de boor eruit, met de papierkrullen eraan. „Je auto is goedgekeurd”, zei hij. We wisten niet wat we meemaakten.
Ik heb de auto een kilometer verder aan de kant gezet, en we hebben een potje zitten huilen. De spanning kwam eruit. Ik moest denken aan de geschiedenis van Lot. Toen konden mensen de deur van het huis waar hij zich bevond niet vinden. Zo heeft God die douanier verblind. Wat werkt Hij wonderlijk.”
Is het ook weleens misgegaan?
„Ja, in Vietnam ben ik een keer gepakt. Ik kwam daar aan met een koffer vol Bijbels. In de hal van het vliegveld keek ik nog eens rond. Niemand te zien die mij kwam controleren. Dat gaat goed, dacht ik. Ik pakte mijn koffer en kreeg vrijwel gelijk een tikje op mijn schouder. Achter mij stonden twee soldaten. Meekomen. Mijn paspoort namen ze in en ik werd vastgezet tot de eerstvolgende vlucht terug, een week later.”
Daarvoor kwam u niet naar Vietnam.
„Ik liep met veel vragen en bad: „Heere, ik snap er niets van. Ik kom hier met een koffer Bijbels, en nu zijn ze allemaal afgepakt.” Maar wat kreeg ik te zien? Al die Bijbels werden verkocht op de zwarte markt. Zo kwamen ze op plekken waar ik ze nooit gebracht zou hebben. Geweldig.
Ik heb zelfs nog verlof gekregen om Vietnam in te gaan. Na lang soebatten met een bewaker kreeg ik mijn paspoort. Ik belde mijn contactpersoon, en die heeft mij opgehaald op een brommer. Zo kon ik toch een deel van mijn programma uitvoeren.
We bezochten een kamp waar christenen waren tewerkgesteld. Ik vormde met mijn armen een kruis”, zegt Bor, terwijl hij het voordoet. „In reactie daarop vouwden de christenen gelijk hun handen. In zo’n situatie hoef je niets te zeggen. Ze wisten dat mensen uit het Westen voor hen baden. We beseffen te weinig hoeveel dat doet met die mensen.”
Is er in de reformatorische gezindte voldoende aandacht voor de vervolgde kerk?
„Als je mensen met het leed van vervolgde christenen confronteert, dan is er wel aandacht voor. Maar is het moment voorbij, dan zijn ze het zo weer vergeten, de goeden niet te na gesproken. Je hebt ze in vuur en vlam en zo is het weer weggeëbd. Mensen worden in beslag genomen door van alles en nog wat.
Toen Nehemia hoorde dat Jeruzalem in puin lag, moest hij dagen huilen. Wat doet het met ons als wij horen dat medechristenen zo onvoorstelbaar lijden? Het is een Bijbelse opdracht om naast hen te staan.”
U hebt decennialang met vervolgde christenen gewerkt. Wat leerde u van hen?
„Bijna alle landen ter wereld heb ik wel bezocht, tot aan Noord-Korea toe. Overal trof je christenen die hun vijanden liefhadden. Wie je ook sprak en wat ze ook meegemaakt hadden. Ze bleven zelfs voor hen bidden. Ook hun geloofsvertrouwen was beschamend.
Wij krijgen heel veel terug van de vervolgde kerk. Reken maar dat deze christenen intensiever voor ons bidden dan wij dat voor hen doen. Ze zijn doordrongen van het belang van het spreken met God. Na een bezoek aan de vervolgde kerk kom je altijd rijker terug.”
In 2006 kwam het tot een breuk met SDOK. Hoe kijkt u op die periode terug?
„Dat is een pijnlijke periode geweest, maar ik wil daar geen verwijten over maken. Mijn ontslag als directeur geeft geen verwijdering meer. Inmiddels heb ik een goede relatie met SDOK. Dat is heel fijn.
Het contact dat HVC heeft met SDOK, Open Doors en Friedensstimme is sowieso goed. De organisaties spreken zo nu en dan af. Je kunt van elkaar leren. Het is weleens voorgekomen dat de ander 50.000 Bijbels liet drukken en er voor ons 10.000 bij liet maken. Zo kun je elkaar tot een hand en een voet zijn. Ook weten we van elkaar waar we actief zijn, om overlap te voorkomen.”
U richtte Stichting HVC op. In 2015 nam u afscheid als directeur. Was dat moeilijk?
„Aan de zijlijn te staan, daar moest ik in het begin wel aan wennen. Al die tijd was ik 24 uur per dag bezig met de vervolgde kerk. Het was echt mijn leven. Je hebt de stichting opgericht, dan is het toch een kindje van je. Het was echt een proces om dat los te laten.
Stilzitten kan ik niet. Ik ben daarom blij dat ik nog steeds betrokken ben, momenteel als voorzitter van de raad van toezicht. Dan kijk je mee, adviseer je bij beslissingen. Daarnaast geef ik regelmatig voorlichting over de vervolgde kerk en ik sta nog op diverse beurzen. Dat is mooi om te doen.”
U werd afgelopen maand 80 jaar. U hebt daar nog altijd de energie voor?
„Ik moet zeggen dat ik mij niet zo oud voel. Ik ben nog zes dagen in de week actief en kan alles nog. Onlangs ben ik weer voor vier jaar benoemd als voorzitter van de raad van toezicht. Dat alles stemt mij dankbaar. Het kan snel anders zijn. Mijn vader is 63 jaar geworden, mijn broer overleed op zijn 62e.
Bent u bezig met het einde?
„Je staat er de ene keer meer bij stil dan de andere. Zo nu en dan bezoek ik het graf van mijn vrouw. Ze is vorig jaar overleden. Je vindt er overigens niks hoor, dat heb ik wel geleerd. Maar dan zie ik de steen met daarop een blanco stukje en denk ik: ja Jan, dat is jouw plekje. Jij komt hier ook te liggen.” Het is voor eerst in het gesprek dat Bor zijn woorden heel bewust kiest, even nadenkt.
„Soms dan denk ik: Heere, roep me maar. Ik heb genoeg gezien hier. De toekomst is vele malen beter. Ik heb het bij mijn vrouw gezien; die is goed heen. Dan sta ik daar voor haar foto”, wijst hij naar een kastje in de kamer, „en dan zeg ik: „Lieverd, waar je nu bent, daar hoef je nooit meer weg.” Dat geeft me wel vertroosting. Maar sterven is ook wat. Niet dat ik bang ben voor wat er komt. Maar ik moet er nog wel doorheen.
Tegelijkertijd, er is op aarde nog zo veel werk te doen. En zolang als ik kan, ga ik door. Er zijn nog zo veel mensen die het Evangelie moeten horen.”