Uitwerking fraudewet kon ‘einde leven’ betekenen, schetst Heerma
De fraudewet die vanaf 2013 uitkeringsfraudeurs moest aanpakken, pakte voor gewone mensen dusdanig desastreus uit, dat dit tot grote frustratie bij uitvoeringsorganisaties leidde. CDA-Kamerlid Pieter Heerma schetst tegenover de parlementaire enquêtecommissie dat gemeenten en andere uitvoerders mogelijkheden zochten om geen torenhoge boetes op te leggen. Anders „is het einde leven”, hoorde Heerma op werkbezoeken.
In zijn verhoor schetst de CDA’er dat soms zelfs werd gewacht totdat het benadelingsbedrag boven de 50.000 euro kwam: dat is de aangiftegrens, waardoor de zaak in het strafrecht belandt in plaats van het bestuursrecht. In het bestuursrecht kregen mensen die een foutje maakten op een formulieren soms torenhoge boetes als ze onterecht meer uitkering hadden ontvangen. Dit werd verrekend met de uitkering, waardoor mensen soms vele maanden lang geen inkomen ontvingen. In het strafrecht konden mensen die fouten hadden gemaakt rekenen op „een eerlijkere behandeling”.
De signalen dat de fraudewet totaal verkeerd uitpakte kwamen al snel binnen, vooral van ambtenaren die aan de loketten werkten en de wet moesten uitvoeren. „Soms waren ze gewoon heel boos”, herinnert Heerma zich. Door het beleid werden onschuldige mensen in de financiële ellende gestort, terwijl dat juist afleidde van de aanpak van echte fraudeurs. Heerma, die het dossier in het najaar van 2012 van zijn voorganger erfde, maakte „de draai vrij snel”, maar worstelde ook met zijn beeld op de fraudewet. In het verkiezingsprogramma van zijn CDA werd immers ook gehamerd op de harde aanpak van fraudeurs. Het CDA stemde eerder zelf in met de fraudewet.
Na enige tijd trok Heerma, net als andere partijen zoals de SP, fel van leer tegen toenmalig minister Lodewijk Asscher die na de beëdiging van het kabinet-Rutte II verantwoordelijk was voor de fraudewet. Toch hield PvdA-minister Asscher ook eind 2013 nog vol dat de wet niet averechts werkte. De Kamer moest de fraudewet een kans geven, vond hij. Wel beloofde de bewindsman de vinger aan de pols te houden.
Overigens was Heerma ook niet direct overtuigd dat de wet moest worden aangepast. Het was volgens hem ook een optie dat uitvoerders wat meer ruimte zouden krijgen in de uitvoering, waardoor ambtenaren zelf konden bepalen dat alleen fraudeurs met een torenhoge sanctie werden opgescheept. Na een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep en een rapport van de Nationale Ombudsman wordt de wet niet meer zo uitgevoerd en uiteindelijk aangepast.