Binnenland

Ongelijkheid op school niet minder

Kinderen van laagopgeleide ouders bereiken nog altijd maar mondjesmaat havo of vwo. Dat hangt in belangrijke mate samen met de achterstand van deze leerlingen aan het eind van het basisonderwijs. In de jaren negentig is daar nauwelijks iets in veranderd.

Onderwijsredactie
18 April 2002 09:45Gewijzigd op 13 November 2020 23:31

Dat blijkt uit het donderdag verschenen rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) over het voortgezet onderwijs in de jaren negentig. Het is een vervolg op het rapport ”Scholen onder druk” uit 1999, waarin aandacht is besteed aan de ontwikkelingen in het basisonderwijs.

Het overheidsbeleid heeft de onderwijsongelijkheid niet verminderd; veel ambities, weerbarstige praktijk, concludeert het SCP. Het bureau concludeert ook dat de doorstroom van mavo naar havo en van havo naar vwo in de jaren negentig sterk is verminderd. De onderwijsvernieuwing in de hoogste klassen van het havo en het vwo, de tweede fase, heeft die ontwikkeling versterkt. Begin jaren negentig ging nog bijna 20 procent van de mavo-gediplomeerden naar de havo, in 1999 nog maar 10 procent. De doorstroom van havo naar vwo liep terug van 17 naar ruim 6 procent.

Het rapport constateert dat de brede brugklas, met drie of meer schooltypen in één lokaal, is verdwenen. Twee van de drie leerlingen zitten in het eerste leerjaar in een zogeheten dakpanklas, een combinatie van twee opvolgende schooltypen (vbo/mavo, mavo/havo of havo/vwo), waardoor de leerlingen de definitieve keuze met een of twee jaar kunnen uitstellen. De overige leerlingen zitten in een categorale klas (met één schooltype).

Het zittenblijven in de eerste twee leerjaren nam in de jaren negentig af. Dat ging wel gepaard met een toename van de uitstroom naar een lager schooltype.

Het aantal leerlingen dat extra zorg nodig heeft, is in de jaren negentig met 34 procent toegenomen. In 1999 kregen 100.000 leerlingen extra zorg in het individueel beroepsonderwijs en het speciaal onderwijs. Het SCP verwacht dat de stijgende lijn zal doorzetten. Daardoor zullen de kosten moeilijk te beheersen zijn. Het vmbo is onvoldoende toegerust om deze zorgvraag op te vangen. De integratie van zorgleerlingen in het vmbo doet afbreuk aan de beoogde opwaardering van het vbo, stellen H. M. Bronneman-Helmers, L. J. Herweijer en H. M. G. Vogels in het rapport.

Door de vele fusies zijn de middelbare scholen gemiddeld ruim twee keer zo groot geworden. De gemiddelde school telt nu 1350 leerlingen. Maar doordat veel scholen hun vestiging hebben behouden en alleen bestuurlijk onderdeel zijn van een groter verband, is er voor de leerlingen niet zoveel veranderd.

De integratie van vbo en mavo tot vmbo wordt belemmerd doordat het merendeel van de mavo-opleidingen niet in dezelfde vestiging wordt aangeboden als het vbo. Van alle vbo-leerlingen zit 70 procent in een aparte vestiging of in een smalle vbo/mavo-scholengemeenschap.

Voor ouders en leerlingen blijkt de omvang van de school een ondergeschikte rol te spelen. Ouders met kinderen op grote scholengemeenschappen zijn net zo tevreden over de kwaliteit van het onderwijs op die school als ouders met kinderen op kleine scholen. Leerlingen zeggen dat het hen weinig kan schelen. Wel komt spijbelen op grote scholen vaker voor.

Van alle leerlingen zijn de vbo’ers het minst tevreden. Hun motivatie is, gemiddeld genomen, verminderd doordat in hun onderwijs meer nadruk op de theorie en minder op de praktijk is komen te liggen.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer