Oplossing voor ‘Westoever’ van Europa lijkt ver weg
Voor Kosovo wordt 2005 het jaar van de waarheid. Of er worden voorbereidingen getroffen voor de onafhankelijkheid van de Servische provincie in 2006, of het protectoraat van de Verenigde Naties valt weer terug in het oude kwaad van etnisch geweld. Dat is althans de conclusie van het jongste rapport van de International Crisis Group (ICG).
In het voorjaar van 1999 maakten NAVO-bombardementen een einde aan het Servische geweld in Kosovo. Sindsdien staat de provincie, die voor meer dan 90 procent wordt bewoond door etnische Albanezen, onder internationaal bestuur - zonder dat iemand weet hoe het verder moet. VN-resolutie 1244 bepaalde destijds niet alleen dat Kosovo onderdeel moet blijven van de republiek Joegoslavië -inmiddels omgevormd tot de unie Servië-Montenegro- maar ook dat in een later stadium een beslissing zou worden genomen over de definitieve status van het gebied.
Sindsdien verkeert Kosovo op een doodlopende weg. Ondanks allerlei pogingen van de VN-interim-regering Unmik om een vorm van vreedzaam samenleven tussen Serviërs en Albanezen te bewerkstelligen, zijn het nog altijd de troepen van KFOR die beide partijen uit elkaar moeten houden. Zonder de aanwezigheid van deze internationale vredesmacht zou het wapengekletter weer onmiddellijk losbarsten.
De etnische problemen worden versterkt door de slechte economische situatie, die zich ondermeer uit in een torenhoge werkloosheid. De criminaliteit viert in Kosovo dan ook hoogtij. Een ander groot probleem is de welig tierende corruptie.
De status-quo zal niet standhouden, is dan ook de conclusie van het ICG-rapport, dat begint met de mededeling dat de tijd begint te dringen. De Albanese meerderheid verwacht van de internationale gemeenschap dat deze dit jaar gehoor zal geven aan haar roep om onafhankelijkheid. In zulke omstandigheden kunnen de Serviërs in Kosovo de hulp inroepen van het Servische leger, wat opnieuw tot geweld zou kunnen leiden, aldus de samenstellers van het rapport.
Een tikkende tijdbom is bovendien het mogelijke vertrek van Ramush Haradinaj naar het Joegoslavië-tribunaal in Den Haag. De Kosovaarse premier en voormalig commandant van het Kosovaarse Bevrijdingsleger UCK wordt in Servië beschuldigd van oorlogsmisdaden. Waarnemers achten het niet uitgesloten dat Den Haag hem zal vragen zich voor het hof te verantwoorden. In dat geval -Haradinaj heeft zijn volledige medewerking al toegezegd- sluit het ICG nieuwe onlusten in Servië niet uit, zo liet de organisatie in een eerder bericht weten.
Voor de ICG is dan ook maar één oplossing: Kosovo moet zo snel mogelijk uitzicht krijgen op onafhankelijkheid. De voorbereidingen daartoe moeten dit jaar beginnen, zodat de provincie halverwege 2006 haar eigen weg kan gaan. De denktank verbindt daaraan wel drie voorwaarden. Kosovo mag geen aansluiting zoeken bij Albanië of andere omliggende staten, tenzij dat gebeurt in het kader van integratie binnen de Europese Unie. Daarnaast moeten door de internationale gemeenschap aangestelde rechters er scherp op toezien dat de rechten van de minderheden in Kosovo worden gerespecteerd. Ten slotte moeten internationale waarnemers, die de Unmik-regering vervangen, de ontwikkelingen in Kosovo blijven volgen.
Het spreekt vanzelf dat het ICG-rapport, dat eind vorige week verscheen, in Belgrado met weinig enthousiasme is ontvangen. Voor Belgrado is alles „meer dan autonomie, minder dan onafhankelijkheid” denkbaar, zoals premier Boris Tadic het diplomatiek uitdrukte. Grenswijzigingen zijn volgens hem uitgesloten, als men tenminste niet de doos van Pandora wil openen en de boze geesten van Albanese en Servische aanspraken op Macedonië (dat een grote Albanese minderheid binnen zijn grenzen heeft, DT), Servië-Montenegro en Bosnië wil laten wegvliegen. Tadic doelde daarmee onder meer op de veelgehoorde Servische opvatting dat -mocht Kosovo onafhankelijk worden- hetzelfde zou moeten gelden voor de Republika Srpska, de Servische entiteit van Bosnië-Herzegovina.
Het tijdstip van verschijnen van het ICG-rapport is zorgvuldig gekozen. Halverwege dit jaar, zo luidt de officiële lezing, beslist de VN-Veiligheidsraad of het democratiseringsproces in Kosovo voldoende is gevorderd om te kunnen gaan onderhandelen over de definitieve status van de Servische provincie. Met zijn voorstel wil de ICG aan de internationale gemeenschap het signaal afgeven dat er hoe dan ook een einde moet komen aan de huidige situatie.
Hoogst twijfelachtig is echter of het ICG-voorstel een duurzame oplossing betekent. De angst dat er opnieuw geweld uitbreekt als Kosovo niet snel onafhankelijk wordt, betekent niet dat onlusten achterwege blijven zodra dat wel het geval zal zijn. De voorwaarden die de ICG stelt, bieden daartoe geen enkele garantie. Als Albanezen en Serviërs nu niet kunnen samenleven, kunnen ze dat in een onafhankelijk Kosovo evenmin.
Dat is precies het punt van Europa. Brussel zal blijven hameren op het feit dat er eerst aan een aantal basale internationale rechtsnormen moet zijn voldaan, voordat er over onafhankelijkheid kan worden gesproken. Zo duurt de impasse voort en verwordt Kosovo -in de termen van de ICG- langzaam maar zeker tot de „Westelijke Jordaanoever van Europa.”